zoo heerlijk weet! Terwijl toch juist het natuurlijk beloop
is, dat die schoonheid je over alles troost en heenhelpt! Neen, geloove
wie 't kan, ik kan 't niet. _De zaak is mijns inziens, dat hij geen
vreugde meer aan die schoonheid zelf had_--_om bovengenoemde redenen_.)
* * * * *
Ik zeide u daar straks dat je van al die "plaatsen" zulke aardige
inkijkjes en vergezichten zoudt kunnen hebben. Nu eerst een inkijkje.
Zie toe: daar wriemelen, maken zich belachelijk, worden gegeeseld door
hun eigen bespottelijkheid, [p.226] de Pietersen, de Lapsen, de Stoffels
en hoe al dat tuig verder heeten mag, vlak onder je neus.... Maar he,
wat is dat? Je wijkt terug ... je denkt, daar zal wel 'n luchtje aan
zitten. En je hebt gelijk, je denkt er nog te licht over: er is geen
luchtje, er is een stank aan. Maar, o wonder! hier hebt ge van dien
stank geen last; let maar op: wat ge voelt, dat is genot, blijdschap; je
trekt geen vies gezicht, maar je schatert. Wat is de oorzaak van dat
wonder? Ah, even wachten. Zie eerst, lach eerst en allicht vindt ge dan
zelf die oorzaak.
-- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- --[9]
Ziezoo, klaar voor dezen keer. En nu maar aannemend, dat er wel enkelen
uwer zullen zijn, die nog maar altijd niet weten, waarom zij niet
gewalgd hebben bij het zien van al dat gedoe der Lapsen en Pietersen en
integendeel hebben genoten, precies gelijk ik trouwens, die toch geen
clown, gezwegen dan van een _Laps_ of 'n _Pieterse_, kan of kon zien,
zonder 'n weerzin en 'n schaamte te gevoelen over zulk een vernedering
van het _mensch-zijn_,--dat nu maar aannemend, geef ik u daarvan de
volgende verklaring: dat wat gij bewonderd, waarvan je genoten hebt, is
de _weergave_, de _afbeelding_ van het leven, _niet_ dat leven-zelf. Het
doet er niet toe _wat_ afgebeeld wordt, maar steeds _hoe_ het afgebeeld
wordt. Nog eens: lees mijn artikel in den catalogus.[10]
Zooals ik reeds zei: dit nu was een _inkijkje_, in het volgende
hoofdstuk zet ik u op een plaats vanwaar ge een _vergezicht_ hebt.--
* * * * *
OVER MULTATULI EN ZIJN GESCHIEDENIS VAN WOUTERTJE PIETERSE [p.227]
III.
In het vorig hoofdstuk beloofde ik, u op een plaats te zetten, van waar
ge een vergezicht hebben zoudt. Welnu, ik hoop, dat ge na lezing van dit
stuk zult moeten erkennen, dat ik mijn belofte gehouden heb. Want,
jongere en oudere vrienden, zult ge het geen
|