vergezicht noemen als ik
hier voor u laat oprijzen dat mooie verleden van uw kindsheid, nu al min
of meer ver verwijderd? Dat verleden, welks wellicht slechts vage
herinneringen u nog doen glimlachen, als ge kinderen spelen ziet....
O, natuurlijk, ge zult in het beeld, dat ik u zal toonen, niet uwe
_feitelijke_ jeugd herkennen, met haar voorvalletjes, gevoelens,
begeerten en schuchtere droomerijen, want gesteld dat gij tot diegenen
behoort, die zich op later leeftijd dit alles duidelijk en klaar kunnen
te binnen brengen, wat den meesten onzer waarlijk niet gegeven is, dan
zeker zoudt ge spoedig door vergelijking tot de erkentenis komen, dat
kinderen evenzeer van elkaar verschillen als volwassenen.
Toch, de jonkheid van ons allen heeft iets gemeen: door de jaren-gangen
van ons later leven loopend, hooren we uit de verte blijde stemmen soms,
zien we een plotse sprankeling van licht glanzen uit de feestzaal onzer
jeugd, waarheen we nooit meer zullen keeren. 't Is dan of haar deur zich
even opende en snel weer sloot, uitlatend-en-afsnijdend klanken van
feestgeroes, een helle straling van veel luchters. Maar duurde [p.228]
dat kort, een oogenblik, het duurde toch lang genoeg om ons als de geur,
het innigste onzer jonge jaren nog eenmaal te doen kennen; hoe benaderen
we dan opnieuw hun blijdschap en verdrieten. We staan even stil en
mijmeren in ons-zelf. Een glimlach ontstrakt zachtkens ons gezicht....
Dan gaan we weer verder door de soms donkere gangen van ons later
leven.... Het is ook die glimlach, waarvan ik u sprak, die ouderen
hebben als ze kinderen spelen of stilletjes droomen zien. Dan ging die
feestzaal, begrijpt ge, even open, het geluk der jonkheid heeft hun hart
geraakt.... Maar rijker, maar voller wordt ons dat heerlijke geschonken,
als een groot kunstenaar, zich verplaatsend in het kinderlijk denken en
voelen, dit voor ons beeldt. Ja, dan is het waarlijk, of 't ons vergund
werd te keeren op onze schreden, de wijde hal onzer jonge jaren nog
eenmaal binnen te gaan, onze oogen vol te laten stralen van haar licht,
de handjes der speelgenooten in de onze te houden en zelf weer de
heilige kinderen te zijn, in wier nabijheid al het leven op zijn reinst
en bevalligst en feestelijkst moet verschijnen. Ook dat nu heeft
Multatuli voor ons gedaan. Het beeld, dat ik u wilde toonen, is een brok
droomleven van zijn _Woutertje_. Toch--het schijnt mijn ietwat
onaangenaam lot te zijn, nooit iets onverdeeld te kunnen prijzen!--m
|