n, maar 't
bidden zou zooveel beter gaan, meende hij, in 'n grot met kaarsen.
En wat het eeren van zijn moeder betrof, waarop deze altijd zoo
aandrong ... waarom had ze geen sleep, zooals die gravin? Hij had
z'n bijbel niet moeten verkoopen ... dat is waar ... ook zou-i 't
nooit weerdoen, dit had-i vast beloofd ... maar dan behoorde hij
toch ook 'n kistje te hebben met dukaten, en 'n veer op z'n muts,
zooals in 't boek stond. (Merkt ge hier al niet, hoe uitstekend de
romantische neiging in den kindergeest, en vooral zooals zij moet
bestaan in dien van het nobele _Woutertje_, is weergegeven? v.C.)
Ook verveelde hem zijn broer Stoffel, en zijn zusters, en juffrouw
Laps, en huisdominee, en alles.
* * * * *
Dit verveeld worden door zijn familie en zijn omgeving ontstaat
_schijnbaar_ wel bij Woutertje naar aanleiding van [p.230] iets zeer
kinderlijks, maar de diepere en ware oorzaak is zijn veel hooger en
edeler beaanlegd zijn dan zijne omgeving, waardoor hij daarin niet op
zijn plaats is. Het is een dezelfde botsing--in kinderlijke
verhoudingen--als waarvan ik in het vorig hoofdstuk sprak: tusschen het
hoogere en lagere, het bijzondere en het alledaagsche.
En hij begreep niet, waarom de heele familie niet naar Italie ging,
om daar 'n behoorlijke rooverij optezetten. Maar Pennewip (de
schoolmeester, v.C.) hoefde niet mee, dacht-i, en Slachterskeesje
(een medescholier v.C.) ook niet.
't Zou hem benieuwen wat er gebeuren zou met zijn vers....
Alle Woensdagen namelijk leverden de leerlingen die 't minst
ondeugend waren geweest, en daarom waard gekeurd werden meetedingen
naar den lauwer der eer, een gedicht op 'n onderwerp dat de meester
had opgegeven. Wouter had ditmaal "_de deugd_" tot z'n deel
gekregen, niet zonder toespeling op z'n vroegtijdige verdorvenheid,
en den wenk dat die dichtoefening mocht dienstbaar wezen aan z'n
zedelijke verbetering. Maar Wouter had al zoo dikwijls op de deugd
gerijmd, en hij vond dit onderwerp zoo droog, zoo uitgeput, zoo
vervelend, dat-i de vrijheid had genomen iets anders te behandelen,
en wel wat hem 't naast aan 't hart lag, de rooverij.
Dit gedicht en alles wat daardoor veroorzaakt wordt: de boosheid van
meester Pennewip, de ontzetting van Woutertje's familie, het optreden
van den dronken "huisdominee,"--dit betrekkeli
|