est toch alles even lief zijn, daar zij van alles, het
eigen, diepe wezen eens ontdekt, een kunstwerk scheppen kunnen? Maar dit
niet alleen: als deze kunstenaar zich dus al afwendt van het eene en die
van 't andere, hoe kunnen wij, niet-kunstenaars, dan in alles de
schoonheid zien en de blijdschap erom voelen?!" En ziehier mijn
antwoord: de gewoon-menschelijke neigingen van den kunstenaar, de graad
van ontwikkeling zijner psychische gaven zullen bepalen, dat voor het
verborgen, eigen, diepe wezen van het eene ding zijn oogen geopend, voor
dat van een ander ding zijn oogen gesloten zullen zijn, dit laatste zal
hij dus niet in kunst kunnen herscheppen. Met u is het echter anders
gesteld: van u wordt niet geeischt, dat gij de omhulde diepte van de
dingen in de natuur _ont_hullen zult. Van u wordt slechts geeischt, dat
gij dat diepe wezen zien zult _zooals het, reeds door den kunstenaar
onthuld, in een kunstwerk voor u staat_.
Indien een kunstenaar niet tot het kernwezen van bijv. menschen kan
doordringen, dan beteekent dit, dat de uiterlijke verschijningsvorm van
die menschen iets in zich heeft, wat hem dat belet. Indien gij echter
een _kunst_afbeelding van menschen voor u krijgt, dan kan er in den
uiterlijken verschijningsvorm van die menschen niets zijn, dat U dit
belet, om de eenvoudige reden, dat--er geen alleen-uiterlijke
verschijningsvorm meer is en de innerlijke met volle openbaring van
kernwezen daarvoor in de plaats is getreden!
[p.213] Zoo meen ik u dus, voor zoover het mij in dit korte bestek
mogelijk was, te hebben aangetoond: het wezen van kunst; de aanwezigheid
van scheppingsvreugde bij het scheppen van een kunstwerk; dat het
hoogste kunstgenot het hervoelen van die scheppingsvreugde en het
beschouwen van de scheppingsdaad in haar bewegingen is; dat men daartoe
komt door de hooge waarheid van een kunstwerk in te zien; dat de
heerlijkheid en schoonheid van iets in kunst gebeeld, bestaan uit de
allernauwkeurigste, innigst-ware weergave van het meest eigene, diepe
van dat iets. Hiermede heb ik de hoofdzaken gerecapituleerd. Maar nog
niet heb ik u duidelijk genoeg gezegd, hoe ge u zelf opvoeden en
op-leiden kunt tot dat zoo-zien van een kunstwerk, tot dat zoo-hervoelen
der scheppingsvreugde. En dit zal ik nu doen.
* * * * *
Er is zeer veel overeenkomst tusschen een kunstenaar en den waarlijk
genietenden beschouwer van een kunstwerk: de kunstenaar beschouwt,
doorgrondt, hersc
|