* *
[p.216] "Maar," zoo zult ge nu vragen, "als die stelling: "De kunst om
de kunst" juist is. Als wij door een kunstwerk bijvoorbeeld niet langer
het ongeluk van het proletarisch bestaan des te vlijmender mogen voelen,
niet langer ons laten aanvuren in onzen mooien strijd, doen wij dan wel
goed ons aan kunstgenot over te geven? Wij voelen als eersten plicht
onzen strijd te strijden, en alles wat ons daar niet in helpen kan
moeten wij laten."
En zeker, antwoord ik, met dit laatste hebt gij gelijk. Maar de zaak is,
waaraan gij niet denkt, dat juist het genieten van kunstgenot u helpen
zal in uw strijd. Telkens als gij zoo zult genoten hebben, zult gij een
beter mensch zijn geworden, al weet en voelt gij dat zelf niet dadelijk;
een beter mensch is een sterker mensch en hoe sterker hij is, hoe meer
hij vermag.
_Omdat uw strijd edel en goed is, helpt gij hem onwillekeurig strijden,
telkens wanneer ge iets goeds doet, wanneer gij zelf edeler wordt_.
_Als gij u rein houdt in woord en in daad, strijdt gij uw strijd! Als
gij u goed voedt, als gij uw maatschappelijk inzicht scherpt, als gij
eerlijk tegen vriend en vijand zijt, strijdt gij uw strijd. En als gij
kunstgenot voelt, rein en diep en onvermengd, dan niet minder strijdt
gij uw strijd_![5]
30 Augustus 1909.
* * * * *
OVER MULTATULI EN ZIJN GESCHIEDENIS VAN WOUTERTJE PIETERSE. [p.217]
I.
Na 't Hollandsch laagland met z'n gevaarlooze wegen, z'n kabbelende
rivieren, zijn gecultiveerde bosschen, z'n heldre dorpen met kerk en
torentje, z'n langzaam op-schemerenden ochtend en neerschemerenden
avond; na de Hollandsche wei met de haasteloos-mummelende koetjes; na de
Hollandsche binnenkamers met hun stoffage van begouwenaarde burgerheeren
en, meest 'n weinig houterig, vrijende jongelingen en jonge dochters, na
al dit gemoedelijke, zich-zelf gelijk blijvende en veilige--plots nu een
tropisch bergland, met ravijnen en neerdonderende stroomen, met
oerwouden, waar leeuw en tijger brullen, en gij, zoo ge u er waagt, de
beet en omkronkeling van slangen zult hebben te vreezen; een land met
rook-bepluimde vulkanen, wier inwendig vuur de wijngaarden en
olijfbosschen op de hellingen eerst koesterend doet zwellen van olie en
wijn, om dan, vroeg of laat den krater uitgebarsten, zijn eigen teelt te
vernielen in een brandende giftuitstrooming, door een slag; met dorpen,
des nachts vol zwoelheid van doffe geuren en zwaarmoedige
|