hept en voelt vreugde en evenzeer de
waarlijk-genietende beschouwer, ziet, doorgrondt, erkent ten slotte als
waar en voelt vreugde. Waar de wegen dus zoo parallel loopen en ten
slotte zelfs eindigen in hetzelfde punt, zal het ongetwijfeld groot nut
hebben, zoo we nauwkeurig en van nabij den weg van den kunstenaar
bezien. Ten eerste dus: hoe geraakt een kunstenaar ertoe den diepsten
aard van een wezen te zien? Door op dien tijd zich-zelf af te sluiten
voor het weten der begrippen, waarin de wetenschap: ethica, politieke
economie, enz. enz. haar waardebepaling van dat wezen heeft neergelegd.
Hij moet dieper zien dan de ethica, de politieke economie, enz. enz.,
hij moet de opperste, innigste, onvervreemdbaar-eigen waarde van dat
wezen zien, en de waarde-bepalingen van de ethica, de politieke
economie, enz. enz. kunnen hem slechts misleiden en verblinden. Hoe zou
zich die misleiding en verblinding, in hem, uiten? Hij zou zich afkeerig
of bewonderend, toornig of welwillend voelen. Dus niet onpartijdig en
objectief. [p.214] En hij moet wel objectief zijn.[3] Ten tweede: wat
gebeurt er nu in hem, terwijl hij door objectief aanschouwen den
waarlijk-eigen aard van een wezen of ding erkend heeft? De drang
ontstaat in hem, om alles wat hij gezien heeft, te herscheppen. Terwijl
hij dit doet en, al doend, voelt te zullen slagen, is er een zeer hooge
en groote vreugde in hem, en om de schoonheid van zijn erkennen en om
die zijner macht, dat wat hij erkend heeft te herscheppen. _Het zijn
deze: de schoonheid van des kunstenaars erkennings- en
herscheppingsvermogen, en zijn vreugde daarover, die de eigenlijke
schoonheid van de bovengenoemde "allernauwkeurigste, innigst-ware
weergave" zijn en dus levens, nu ten diepsten grond gepeild, de eenige
waarachtige schoonheid van een kunstwerk uitmaken._[4]
Doet een kunstenaar dit willekeurig: zich-zelf sluiten voor al wat niet
is het doorvoelen van den eigen, diepsten aard van een wezen of ding?
Neen, dit is hem aangeboren, hij moet dit doen. Het is hem aangeboren
alles te vergeten voor dit eene, terwijl hij aanschouwt en herschept.
Een opperst concentratievermogen van het denk-voelen wordt hier
vereischt. Zoo ergens, dan is hier het woord waar: "Niemand kan twee
heeren dienen." Geen mensch kan schrijven om den roem, geen om het geld,
geen om te hervormen en tegelijkertijd een kunstwerk scheppen. Alleen,
wanneer hij op het objectief aanschouwen van den diepsten, eigen aard
van een wezen of ding
|