limlach van het genie van den maker op je gezicht." En zoo was 't ook:
hij had 't opperst kunstgeluk gehad. Want, nog eens: Het opperst geluk,
door kunst te [p.211] verkrijgen, is: _het hervoelen van de verrukking,
die de schepper van het kunstwerk bij het scheppen had_.
* * * * *
Noodwendig moet nu echter, na dit alles te hebben gelezen, een twijfel
in u ontstaan. "Kunst verheerlijkt dus wat zij herschept," zoo zult ge
vragen, "kunst maakt dus mooier wat zij ziet, zij siert dus op, wat is
dat anders dan de dingen leugenachtig voorstellen?! Trouwens, zij moet
wel alles in een begoocheling zien, hoe kan zij anders, een rottend lijk
afbeeldend, een schoon kunstwerk maken!"
Dien twijfel zal ik nu van u wegnemen: Het zien der kunst ont-dekt de
hoogste door menschen te doorvoelen waarheid, maar uw zien stelt u de
dingen leugenachtig voor. Gij ziet ze oppervlakkig, kent ze niet in hun
echte, diepe wezen, noch in hun samenhang met het andere; de kunst
echter ziet ze in hun menschelijk-erkenbaar diepste wezen, kent ze bij
intuitie tot in dien grond van hun aard en in hun samenhang met het
andere.[2] _En overal, waar die diepste aard van een ding gekend en
allernauwkeurigst weergegeven wordt, is die_ WEERGAVE _en de_ DAAD
_van het_ WEERGEVEN: _Schoonheid. En die schoonheid is de
verheerlijking_.
Weer een voorbeeld: waarom zijt gij, die dit leest, zoo vaak
gedachteloos en zonder iets te voelen door uchtend- of avondschemering
gegaan en waarom zijt ge dan zoo verrukt en voelt zoo vreemde raadsels
in haar en in u-zelf, als een kunstenaar ze heeft herschapen? Omdat die
kunstenaar haar diepste essentie heeft doorvoeld en dat diepe wezen
heeft afgebeeld. Heeft hij die avondschemering nu vermooid en opgesierd?
Neen, neen, dan zoudt gij die beelding als een leugen voelen. Maar
integendeel, gij voelt, dat u nu eerst de oogen opengaan, dat ge pas nu
de waarheid ziet. En ge bekent u-zelf, [p.212] dat hij haar heeft
gegeven, zooals zij werkelijk was, gij echter slechts, om eens zoo te
spreken, haar altijd aan 'r oppervlakte hadt gezien en dus niet, zooals
zij werkelijk was.
* * * * *
"Maar," zoo zult ge nu vragen, "als dit alles zoo is, waarom komt het
dan zoo dikwijls voor, dat een kunstenaar zich, bijvoorbeeld,
uitsluitend aangetrokken voelt tot het afbeelden van bloemen, 'n ander
tot het afbeelden van menschen, een derde weer zich alleen tot dieren
bepaalt. Hun mo
|