at mij het meest in de herinnering aan deze mijmering heeft
getroffen, was, dat toen zij zich verwezenlijkt had, ik mij van precies
dezelfde voorwerpen omringd vond als die ik mij destijds had verbeeld.
Blz. 167 ... _la peur de l'enfer:_
... de vrees voor de hel maakte mij nog dikwijls opgewonden. Ik vroeg
mij af: In welken staat ben ik? Zoo ik op dit oogenblik-zelf stierf, zou
ik verdoemd worden? Ik zei tot mij zelf: Ik zal dit steentje tegen dien
boom daar vlak tegenover mij werpen, zoo ik hem raak, is dat een teeken
van heil, mis ik hem, dan beduidt het verdoeming. Aldus sprekend werp ik
mijn steentje _met bevende hand en terwijl mijn hart vreeselijk
klopte.... Sedert dien heb ik niet meer aan mijn zaligheid getwijfeld_.
Blz. 168 _Fontaine de Hieron_: een instrumentje om goocheltoeren mee te
doen.
Blz. 170 _Lapidation_: steeniging.
Blz. 170 _Dans ces temps-la:_
In diezelfde tijden, waarin Rousseau Europa met klachten over zijn
kwalen bezig hield, _heb ik hem nooit ongesteld gezien_; hij stapte
voort, maakte luchtsprongen, bereikte voor de anderen de bergtoppen en
at met zeer goeden eetlust.
Blz. 171 _Il partit donc_:
Hij vertrok dan en verliet dengeen, wiens hart hij had gewonnen.
Blz. 171 _Lascia le donne e studia matematica_ = Laat de vrouwen maar
met rust en bepaal je ertoe wiskunde te studeeren.
Blz. 176 _La maniere dont elle s'est conduite_:
De wijze, waarop zij zich na zijn dood heeft gedragen, zou voldoende
zijn elken twijfel op te heffen, indien wij ons niet reeds volkomen
zeker voelden door het eensgezinde getuigenis van allen, die Rousseau op
verschillende tijdperken zijns levens hebben bezocht. Het staat dan
vast, dat zoowel te Motiers als te Wootton en overal, waar zij haar
meester heeft gevolgd, ze, tot in zijn laatste oogenblikken, haar best
heeft gedaan, argwaan [p.198] en wantrouwen in hem te verwekken en te
voeden en dat zij met het doel, met niemand zijn vertrouwen te moeten
deelen en hem aldus beter te kunnen beheerschen, allen verdacht bij hem
maakte, die in zijn nabijheid kwamen en erin slaagden, hem te behagen.
Wat moet deze vrouw, die, toen zij zich te Motiers verveelde, niets
verzuimde te doen wat er Rousseau het verblijf onverdragelijk kon maken,
wel niet gedaan hebben in de eenzaamheid van Wootton, waar haar niets
zoozeer na aan het hart moet hebben gelegen dan hem in de
noodzakelijkheid te brengen, het te verlaten. Men kan dan ook verzekerd
zijn, dat zij, om meer sch
|