van _algemeen_ inzicht is ontbloot, het leven en
zijn broeders liefheeft en hen dienen wil, bepaalt zich er toe hen te
dienen op die wijze als _met zijn aanleg het natuurlijkst strookt_. Dan
_dient hij hen ook 't best_. De kunstenaar dus: door zonder bewuste
bijoogmerken kunst te maken, en, indien hij tevens criticus is, door
[p.192] kunstwerken in hun _essentie_ te doen begrijpen, niets meer. Het
wijze exclusivisme van het l'art pour l'art beteekent dan ook _niet_: de
kunst te dienen als ware zij het hoogste in het heelal en het einddoel
van menschelijk streven, maar haar zoo te beoefenen als ieder scheppend
werker zijn vak beoefenen moet: met volle toewijding aan, met volle
concentratie zijner vermogens, terwijl hij werkt en schept, op het werk
alleen; zijn aandacht zuiver houdend, opdat hij eens der wereld zijne
schepping moge geven, bijna zoo schoon als hij haar van de Natuur
ontving. Zoo verricht hij zijn werk het best en zoo dient hij _dus_ 't
leven het best. Het is dan ook niet een pueriele opvatting van het
leven, gelijk die aan de de-kunst-om-de-kunst-aanhangers
caricaturiseerend-vervalschend wordt toegeschreven, maar het is juist
het zien van 't leven als een oneindigheid, het is de deemoed tegenover
het wijd-overkoepelende leven, dat hen leert zich te bepalen bij hun
werk, klein of groot, waarvoor zij voelen geboren te zijn, en als een
zijde worm, een kleine spin te zijn, die zijn draadje spant, zijn kleine
webje weeft, niets meer, dat is genoeg ... en daarbij, zoo hun ook dat
veroorloofd wordt, diep-tevreden, die als voltooiende gedachte te
denken, die heerlijke zekerheid te voelen al hunne strevingen kronen:
niet ik, zwakkeling, maar een Ander, zal eens, liefdevol, ook met mijn
web Menschheid's wonden stelpen, de Meesterwever ook mijn draad in
Menschheid's bruidskleed weven.... Wat zouden zij meer kunnen wenschen
dan dat geluk?...
* * * * *
Keeren wij nu nog even na deze korte toelichting van het schijnbaar
enge, maar inderdaad zeer ruime principe der m.i. meest inzichtsvolle,
burgerlijke literaire aesthetiek, tot de diametraal daaraan
tegenovergestelde, ons eigenlijk onderwerp, terug. Vestigen wij nog
kortelijk op een andere, ontwijfelbaar ook gewichtige, zijde van het
vraagstuk de aandacht. De waardeloosheid en de schadelijkheid der
marxistisch-aesthetische begrippen voor de literaire critiek werd
uitvoerig in dit opstel aan het werk der meest beteekenende aanhangers
die
|