den bodem besnuffelende hondje dezer
kunstleer cadeau krijgt, om haar te leiden!
Dat is wel het meest beteekenende aller dingen, die met dit geheele
vraagstuk in verband staan. Dat is wel de voornaamste vraag, die zich
aan elken onderzoeker dier aesthetiek zal voordoen, de voornaamste ook
die ik zag, maar niettemin het laatst te berde bracht, omdat ik wilde,
dat mijn voorafgaand betoog, mij in de oogen van, ik twijfel er niet
aan, ieder aandachtigen en onbevooroordeelden lezer het recht zou geven,
de vraag _of_ deze aesthetiek verderfelijk is als beantwoord te
beschouwen en slechts de _mate_, waarin [p.191] zij het is, nog voor
discussie vatbaar te achten. Die mate!... Ik denk hier aan Francesca di
Rimini in den _Inferno_. De wervelstorm, die haar meevoert en omvangt,
laat haar met den geliefde even vrij, als Dante nadert; zij spreken tot
elkander, het is een zoet oogenblik van troost voor haar, een oogenblik
van rust.... Ik denk daar nu aan, omdat het de
historisch-materialistische aesthetici zijn, die de Kunst verhinderen
het omstormde proletariaat te naderen als een _verademing-brengende
troost._ Ik denk daar nu aan, omdat zij het volk niet de kunst doen
zien, als een machtig wezen, in zijn diepste essentie staande buiten de
bewogenheid der tijden en hun wisseling, dat voor elken geluk en rust en
verademing behoevenden mensch zijn armen open spreidt, maar omdat zij,
in dwaling bevangen, haar het volk doen zien, als zelf een macht van den
storm, die hen omslingerend jaagt. En zoo doende--en dat is het
jammerlijkste--laten zij het proletariaat het veredelende van den strijd
alleen, het schokkend genot van de overwinning, het opvoedend leed van
de nederlaag, maar ontnemen het de veredeling door de rust, de sereene
en klare, die diepe bevrediging, welke _zuiver_ kunstgenot schenkt.--Het
was dan ook geen kunstmaniak, geen verslaafde l'art-pour-l'art-lettre,
die hier sprak; niet iemand, die buiten het leven staat, of wien de
nooden en behoeften van het proletariaat vreemd zouden zijn, maar juist
iemand, die door leven, werkkring en denken hen zeker even diep en innig
kent als de door hem bestredenen; maar juist iemand, die vooral ter
wille van het proletariaat, de kunst wil doen zijn, 't geen zij van
_nature_ is, in _dezen_ tijd, gelijk in _alle_ tijden.
Zoude dan voor mij: "de kunst de zin van het leven zijn," "de wereld een
ding om afgebeeld te worden"?! Neen, neen, zoo is het niet. Maar elke
mensch, die niet geheel
|