dat zag hij bij haar _juist uit het gevoel_ ontkiemen! Zoo,
tegelijkertijd, verzoende het hem met den _grondslag_ van zijn wezen en
voelde hij dit, in de tweeeenheid van hun beider bestaan, bevredigend en
berustigend _aangevuld_.--
* * * * *
En wat nu zijn korte, maar voor de vrijmaking van zijn genie hoogst
beteekenisvolle, verhouding tot Madame d'Houdetot betreft, deze heeft
Mevr. Holst, gelijk ik reeds vroeger zei, prachtig doorvoeld. Die
verhouding bleef dan ook beiderzijds rein en edel, zoodat de uit Mevr.
Holst's historisch-materialistische aesthetiek voorspruitende
verfraaiingstendenzen hier tot het vertroebelen harer visie geen
aanleiding hadden.--
* * * * *
NOTEN:
[34] Mevr. Holst, J.J. Rousseau. Blz. 158, 159, 160.--Cursiveering van
mij.
[35] _Les Confessions_, blz. 1. Cursiveering van Rousseau.
[36] H. Roland Holst, J.J. Rousseau, blz. 33. Cursiveering, ook in de
beide voorafgaande citaten van mij.
[37] Hier kunt ge nu, lezer, mocht ge er lust toe gevoelen, als arbiter
tusschen mijn literairen criticus en mij optreden! _Hij_ meende, dat
Mevr. Holst de klaarblijkelijk juiste subjectieve waarheid _wel_ bezeten
heeft, maar dat haar tendentieuse lagere persoonlijkheid die verminkt
heeft tot 't dan onechte, dat wij nu kennen. _Ik_ neem liever aan, dat
zij _niet_ in haar was. Veel doet 't er niet toe, wie gelijk heeft, want
in _beide_ gevallen, zooals wij zullen zien, valt _op den invloed der
historisch-materialistische aesthetiek de schuld._
[38]...maar die idealen waren innerlijk onwaar en voos, want de
overwinning der burgerlijke klassen bracht niet vrijheid en gelijkheid,
niet vrede en recht, zooals zij geloofden, maar meer ellende, dan de
aarde ooit gekend had; riep niet in den mensch de aandriften van
broederlijkheid wakker, maar van hebzucht en heerschzucht en nijd." Blz.
159.
[39] H. Roland Holst, J.J. Rousseau, blz. 23.
[40] Zie noot vorige pagina.
[41] Confessions. Cursiveering van mij.
[42] zie noot 2 vorige pagina.
[43] ibid.
[44] _Zie Seconde lettre a M. de Malesherbes_.
[45] H. Roland Holst, J.J. Rousseau, blz. 23.
[46] Confessions.
[47] Hoe Rousseau inderdaad aan deze mogelijkheid gedacht heeft, moge de
volgende uitlating bewijzen: De tout ce que j'ai dit jusqu'a present, il
en est reste quelque trace dans tous les lieux ou j'ai vecu....--Einde
Livre IV, Confessions. De voorvallen, waarvan hi
|