n van zijn leven
wellicht, voelt een mensch het altruisme niet een bedwinging zijner
begeerten, voor het eerst niet als een moeilijk te verkrijgen en lastig
te volgen deugd, voor het eerst niet als een sfeer, waarin hij slechts
bezwaarlijk leven kan. Integendeel: zijn begeerten _zijn_ altruistisch,
zonder die deugd _kan_ hij nu niet leven en in haar sfeer beweegt hij
zich nu opperst gelukkig, natuurlijk en vrij als in den staat, die zijn
meest ongerepte natuurlijkheid het best past. Gelukkig de man en de
vrouw, die dit hebben gekend, voor zij sterven, zij hebben niet
tevergeefs geleefd. Rijker aan eigen waarde keeren zij terug van waar
zij werden gezonden. _Want kinderen leeren den ouders oneindig meer, dan
ouders den kinderen_. Jonkheid ontlokt Ouderdom zijn schoonste
gevoelens. Zij u de zon het stralend symbool daarvan, wier glanzende
jeugd der oude en verkillende aarde alle de schoone gestalten der
bloemen, dieren en menschen ontlokt....--
* * * * *
Langs den weg van ons gevoel zijn wij van ons uitgangspunt [p.185]
heengetrokken. En deze, die geen dwaalweg was, heeft ons, naar onzen
wensch, daarheen teruggebracht. Zeg mij nu: van deze groote
leering-in-altruisme, van het onderricht in die deugd, welke alle
deugden omsluit, van dit opperst geluk, deze blijde natuur werd Therese
Le Vasseur menschelijk-moedwillig beroofd. Heeft men nu nog van noode,
ten einde haar verdediging te voeren, hare ondeugden te bedekken, of is
er eenige reden voor ons deze waarheden te verzwijgen, om de blaam,
waarmede zij den man treffen, die haar dat aandeed?...
* * * * *
Ik zie haar gaan door de dagen, alleen in haar onwetendheid, alleen met
haar wrok, alleen met het schrijnende bewustzijn van haar gemis, naast
den man, dien zij daarvan de oorzaak weet en die, verzonken, dan in de
droomen van zijn genie of van zijn eerzucht, dan in die zijner liefde of
zijner angst, vaak zelfs haar bestaan niet schijnt op te merken. Alleen
weet zij zich, een eenzame huissloof, al het nederige werk doende;
achter haar rug uitgelachen--hoe zal haar dit hebben gestoken!--door
haar man, die grapjes op haar onwetendheid maakt, bij wiens voorname
vrienden zij zelden komt, aan wiens tafel zij zelfs niet zit, wanneer
hij een dier vrienden te gast heeft; in haar gezicht uitgelachen door de
bedienden van Rousseau's gastheeren, die in haar een dienstmeid zagen en
niets meer. Hoe vaak zal zij aan haa
|