ffre pres qui fut neglige. Pas plus de reflexion
de ma part, _pas plus d'approbation_ de celle de la mere: _elle
obeit en gemissant._[66]
Peilt nu, gij allen, die ooit een kind zaagt geboren worden en die
ontzettende vertwijfelende worsteling met de smart hebt gezien; die dan
bij de eerste geluidjes van het kleine schepsel, op het pijn-verwrongen
gezicht der moeder, die plotselinge ontslaking, een glimlach als een
licht zaagt schijnen; gij die dan de alle-smart-vergetelheid, de als
overmoedige en jeugd-dronken vreugde, den zaligen trots zaagt stralen,
tot die weer ebde, heel zacht, ter zoete zelf-inkeer, het zich-zelf tot
rustig-zijn dwingen, om zoo groot heil niet te verbeuren; gij, die ooit
beluisterd hebt die eerste moeder-woordjes, als kleine bloemen
ontrankend de machtig-sterke, de van zelfbedwang en popelend verlangen
bevend-vaste liefde; ontbloeiend de diepste diepten van de ziel en het
hart, als open, reikende kelken, naar het kindje toe--peilt gij,
wetenden, de ontzettende en nooit te heelen wonde, het afgrondige leed
van de moeder, die na zoo kort dien hemel te hebben genoten, met den
vloek der kinderloosheid, _menschelijk-moedwillig_ wordt belast; peilt
gij den haat, den wrok, het gevoel van verlatenheid, de wanhoop aan alle
deugd, de verstarring tot egoisme, die in die vrouw zullen gaan leven,
leven hun bestaan van monsters, waar engelen hadden kunnen zijn.... En
hebt ge dit alles doorvoeld.... Och... ja.... Zal ik u dan nog wel
vragen of Therese Le Vasseur aan haar misdrijven, welke ze ook mogen
geweest zijn, in waarheid schuldig staat, dan wel de man, die haar dat
aandeed?... Maar gij wendt u af, [p.183] ge ziet naar uw eigen kinderen,
uw blikken gaan zegenend naar hen uit... en ik versta u: zonder mijn
vraag te wachten en zonder te antwoorden, hebt ge haar beantwoord....
* * * * *
Want ook dit weten wij, nietwaar: een deugd voor alle moet door ons
geleerd worden, het is zij, die alle bevat. Die haar in volkomenheid zou
bezitten--maar geen mensch kan dat--kan intreden tot alles wat waardevol
is; de sleutel tot het hooger denkvoelen, de ingang tot de waarheid en
het onschokbare geluk is zij: het altruisme, in haar hoogsten vorm, voor
ons onbereikbaar: de volkomen ik-vergetelheid. Maar de Natuur, de Al
wijze, die geen haast kent, die van graad tot graad en van trede tot
trede de wezens laat opwaarts klimmen, heeft drie groote Liefden in hun
zielen opgericht, _dri
|