lk een mensch, zulk een kunstenaar nu was
Rousseau. En in de aanwijzing dier samenwerking van _beide_ genoemde
neigingen in hem, ziet de lezer dus niet slechts zulke uit zijn "delire"
voortkomende daden als de hier beschouwde, verklaard, maar hij heeft
daardoor tevens gelegenheid gehad, in een paar voorbeelden op te merken,
het reageeren der lagere persoonlijkheid, in hare handelingen, op het
feit, dat het Scheppend Vermogen door haar werkt of werken zal.--
Als ten deele veroorzaakt door zijn moeizaam denken, of liever: door
zijn niet-kunnen-denken in sommige gevallen--alles wordt dan een
chaotisch-warrelende zinneloosheid in zijn brein--blijkt ook het
geval-Marion te moeten worden beschouwd: het vermiste lint wordt bij hem
ontdekt; de schrik slaat zijn denkvermogen; het feit, dat hij 't haar
ten geschenke wilde geven--dit heeft hij zelf verklaard--doet nog de
reddende gedachte in hem opspringen, te zeggen, dat hij 't van haar
gekregen heeft, maar dan is 't ook uit met denken in zijn verwilderd
brein; dan treedt de chaos in: zelfs de angst voor de schande _bestaat_
dan _niet meer_ in hem: hij is als een locomotief, die geen bestuurder
meer heeft en door alle wissels heen rijdt en alles reddeloos vermorzelt
op zijn weg, hij is een menschelijke machine, die alleen herhalen,
zinneloos herhalen kan wat hij eens heeft gezegd. Maar let wel: _zonder
het ethisch defect ware de primaire gedachten-associatie niet in hem
ontstaan en, indien al ontstaan, onmiddellijk neergeslagen,_ gelijk hij
ook, daarzonder, een uur later tot bezinning gekomen, naar den Comte de
la Roque ware gegaan, om dien alles te bekennen, of zooals ik reeds
vroeger zei, later gepoogd zou hebben te herstellen wat nog te
herstellen viel.--
Het geval Le Maitre kan ten deele worden verklaard uit chronisch
angstgevoel voor de menschen, dat niet anders [p.170] was dan _de vrees,
zijn eigen lagere persoonlijkheid, wier betrekkelijke geringheid
hij-zelf zoo wel kende, door de menschen te laten doorzien_; chronische
angst ook voor geestelijke degenstooten, die hij te traag-denkend was,
om bij tijds te kunnen pareeren. En op sommige oogenblikken,
oogenblikken gelijk er toen een was, _werd die menschenvrees acuut._
Toen hij die menigte daar zag, zich verdringend om hem en dien
bezwijmden man, de vreemdheid van de gelaten, van de huizen, van alles,
hem, den hulpelooze en verwarde, koud-ondervragend aanstuurschend, moet
hem die onredelijke angst adem-benemend in de kee
|