it het oog verliest. _Welnu, dit is een euvel
onafscheidelijk aan de gewoonte van het historisch-materialistisch
denken verbonden_ [p.155] _en voortvloeiend uit zijn aard_. Onderzoeken
wij nu haar psychologisch-biographische inzichten omtrent Rousseau. En
dan valt onmiddellijk op, dat:
1 deg.. hare ontledingen volmaakt gaaf zijn, zoolang zij _niets
minderwaardigs in hem_ te boekstaven hebben;
2 deg.. dat zij echter _een sterk verfraaiende tendenz krijgen_, zoodra dat
wel zoo is;
3 deg.. dat wanneer zij, schijnbaar met deze bewering in strijd, ook in het
laatstgenoemde geval zuiver zijn, dit veroorzaakt wordt doordat _de
betreffende biecht in de Confessions zoo ondubbelzinnig is, dat alleen
oneerlijkheid de oogen er voor zou kunnen sluiten_. Het bewijs van de
juistheid mijner eerste bewering zal de lezer mij wel willen schenken.
Ik, de _bestrijder_ van Mevr. Holst's analysen en der oorzaak van wat ik
noem hun ondeugdelijkheid, heb er immers geen noemenswaardig belang bij
te beweren, dat hare analysen onder zekere omstandigheden _wel_ zuiver
zijn! Wat de beide laatste betreft, zij mij echter alvorens ik verder
ga, het leveren van bewijs en het geven van voorbeelden toegestaan. Dus
ad 2:
Zijn aard was niet uit een stuk gesmeed, maar tweeslachtig: trotsch
zoowel als teeder zijn hart, zijn gemoed vrouwelijk en ontembaar,
zijn neiging aldoor dobberend tusschen zwakheid en moed, deugd en
meegesleept worden. Zoo lag hij levenslang in strijd met
zich-zelven en moest zoowel het genot als wijsheid derven.[39]
Men kan hier het _streven_ naar objectiviteit zeer zeker waardeeren,
maar, als men dit gedaan heeft, zich ook verplicht voelen op te merken
dat van dat "dobberen tusschen deugd en meegesleept worden," als gevolg
van een neiging en kracht in de lagere persoonlijkheid, niet veel te
bespeuren valt: waar de verzoeking was, daar werd hij ook meegesleept,
tenzij niet de deugd maar egoistische ijdelheids- of utiliteitsredenen,
of overwegingen voortvloeiend uit zijn latere waanvoorstellingen hem de
overwinning op de verzoeking deden behalen. Men denke aan de walgelijke
scene tusschen "la [p.156] papesse Jeanne," Grimm, Diderot en hem-zelf
als gasten van baron Klupffel, maar vooral aan het naar de
_Enfants-Trouves_ brengen zijner _twee eerste kinderen_, zonder dat hij
_een oogenblik "dobberde"_ tusschen wel en niet doen, zonder dat iets in
hem zich daartegen verzette, _meegesleept_ als hij was--_dit
|