n het geheele boek--ofschoon ook die zeer zeker een
waarlijk-levend mensch is gebleven--jegens wien hem grootendeels het
heerschersbewustzijn ontbroken heeft: _Karel Burk_, den begaafden _Don
Juan_ van de _Jordaan_. Men merkt dit ontbreken aan het feit, dat,
zoodra het Karel Burk geldt, _persoonlijke_ liefde, d.i. liefde jegens
die figuur, in de plaats treedt van de onpersoonlijke
_menschheids_liefde. Want waar dit _psychische_ heerschersbewustzijn
is--het hoogste waarschijnlijk, dat een mensch bezitten kan, en dat men
vooral niet moet verwarren met allerlei lagere verwante vormen, zooals
heerschzucht, bazigheid, enz.!--daar is die _menschheids_liefde en
omgekeerd, maar waar, daarentegen, genegenheid voor een _persoon_
optreedt, daar wordt het heerschersbewustzijn ten opzichte dier persoon
gebroken. _De heerscher laat den schepter vallen, wijl hij zijn
onderdaan omhelzen wil_.
[p.79] De reden, waarom dit juist bij deze figuur is gebeurd, ligt m.i.
open en bloot. In _Karel Hurk_, den _buitengewoon-intuitieven
psychologischen doorgronder_; den _artistieken waaghals en bereiker_,
die de moeielijkheden zoekt, om ze te overwinnen, in wiens, vooral om
die halsbrekende moeilijkheden zoo zeer geliefde, en telkens
prachtig-op-het-kantje-af, meesterlijk-gratieus uitgevoerde
dans-bewegingen, zijn vermetele en rijk-begaafde ziel pas goed tot
uiting komt; in _Karel Burk_, den muzikaal hevig gevoelige; de, kortom,
_zeer artistieke heerschersfiguur_, ligt, op een veel lager plan, een
flink brok van Querido's eigen kunstenaarsnatuur getransponeerd. En dit
transponeeren moge bewust of onbewust geschied zijn, het feit was
voldoende, om des schrijvers heerschersbewustzijn te verlammen, want
Querido is een van de weinigen, wellicht de eenige, tegenover wien
Querido--en dit spreekt m.i. van zelf--zich, in den boven aangegeven
zin, geen heerscher voelt.
Men lette er ook op, dat in dit boek--en wat ik nu zeggen ga, bied ik
niet aan als een _bewijs_ mijner bewering, maar slechts als een
_ondersteuning_ ervan--vol van allerprachtigste dialoog, vol van
uitstekende beheersching en te-pas-brenging van het Jordaansche
taaleigen ook in de meditatie der figuren (in zijn enormen rijkdom aan
volksuitdrukkingen en de meesterlijke aanwending daarvan overtreft het
zelfs _Wolf_ en _Deken_, en dat wil wat zeggen!) dat in dit boek, juist
bij _Karel Burk_ een uit-den-toon-vallen plaats vindt:
Wat was 't toch 'n fijn gezicht, zoo van het glinsterend
|