mij geprezen werk _De Vreemde Heerschers_
besprekend, den heer en mevrouw Scharten-Antink meende te moeten
verwijten, dat zij "fournisseurs de la cour" waren en daarom moedwillig
de ruwste zijden van het in hun werk uitgebeelde boerenleven zouden
hebben verdoezeld, terwijl ik hen ook, na hun Parijsche en Italiaansche
romans, geloofde te moeten rangschikken onder degenen, die den prikkel
van het uitheemsche behoeven, om tot scheppen te kunnen komen. Welnu,
kort daarna ontving ik een brief van den heer Scharten, waarin hij,
sprekend op zoo objektieve wijze over de gebreken, die zijn eigen werk
in zijn oog aankleven, als ik slechts zelden heb waargenomen en die hem
tot eer verstrekt, tevens verklaarde van deze mijne beide beweringen
gemakkelijk de onjuistheid te kunnen aantoonen. En ik betuig hier gaarne
en openlijk, dat dit inderdaad op overtuigende wijze gebeurd is. Wat het
vermeende verdoezelen van zekere ruwe levenszijden aangaat, werd mij
door het helder voor oogen stellen van 't natuurlijke en ekonomische
milieu, waarin de Italiaansche boeren _aan de meren_ leven--wel te
onderscheiden van bijv. de Italianen uit Toscane en vooral de
Napolitanen--benevens door de mededeeling van verschillende persoonlijke
ervaringen van de auteurs onbetwijfelbaar aangetoond, dat _hier niets te
verdoezelen viel_. Het leven dier boerenbevolking verschilt _inderdaad_
hemelsbreed van dat der door Zola en Querido beschreven boeren. En
ofschoon men kan zeggen, dat het boek zoo geschreven had moeten zijn,
dat het niet-verdoezelen _daaruit_ bleek, het is duidelijk dat dit
niet-blijken evenzeer aan den recensent als aan den schrijver liggen
kan, en men hierbij het gebied der subjektieve kritiek betreedt, welke
een heel ander iets is dan het vermeend-feitelijke waarop ik mijn
beschuldiging grondde, en welke alleen dan ook nimmer uitgangspunt van
zulk een beschuldiging mag zijn. Terwijl wat mijn bewering betreft, als
zou uit een soort van artistieke onmacht, het vaderlandsche te
doorvoelen, het uitheemsche door deze auteurs worden _opgezocht_, mij
ter weerlegging de redenen van hun buitenslands vertoeven werden
medegedeeld, die mij bleken _niets_ met eenig literair streven te maken
hebben, zoodat men inderdaad in deze schrijvers een nog meer volslagen
uitzondering dan, maar toch van dezelfde soort als Van Oordt, heeft te
zien, die immers ook door omstandigheden, welke grootendeels van
niet-artistieken aard waren, er toe geleid werd, zijn onderwerp
|