igheid nml. eener klaarheid,
opdringen, dat er niet is. Want neen, zoo gaat dat niet! De bewering:
dat er "niets is, [p.115] wat door een mensch gevoeld wordt, of een
ander mensch kan het, _sterker of zwakker_, ook wel voelen"--overigens
een zeer aanvechtbare stelling zooals wij zullen zien--zegt hier niets.
Wat hier van Gorter's standpunt gezegd en verklaard had moeten worden
is: dat en waarom 'tgeen een ver en vreemd geslacht gevoeld en gedacht
heeft, ons onder zekere omstandigheden--die van kunst--_enorm sterk,
enorm fel_ ontroeren kan, feller en sterker dan vaak onze werkelijkheid.
Want het is niet zoo, dat wij tegen die oude werken zitten op te kijken
en ons neusknijpertje recht zettend, om beter te zien, in ons-zelf
mompelen: "He ja, daar kan ik ook toch wel in komen," maar het is zoo,
dat wij machtig worden gegrepen, dat onze mond siddert, onze oogen
glinsteren van de tranen, omdat daar iets voor ons leeft, zoo diep als
een hemel en zoo lichtgedrenkt, zoo verrukkelijk, en trillende van
jeugdig schoon....--En als ik nu Gorter vraag: wat is dat, wat daar voor
mij leeft met zoo fel, zoo diep en schoon een leven, als ik mij
nauwelijks ooit iets menschelijks heb gedroomd? dan antwoordt hij mij,
den in schemer gezetene, verblindend door klaarte: Hoe, weet ge dat
niet?! Dat zijn die _half of heel vergane_ gevoelens van een lang
verdwenen geslacht, die zoo goddelijk sterk voor u leven! Die
gevoelens--herinnert ge 't u, dat ik 't u leerde?--zij werden gevormd,
bepaald door een zoo geheel andere maatschappij dan de uwe, zij staan
ver van u, zij zijn u vreemd. Welnu ... hokus pokus pas ... ziedaar,
daarom leven zij zoo fel voor u, daarom ontroeren zij u, hen ziende, nog
meer soms dan die uwer levende maatschappij.--Intusschen: zelfs in
gevallen, waar de invloed van oneindig-verschillende maatschappij-vormen
en tijdsafstand _niet_ bestaat, is het niet waar, dat "er niets is, wat
door een mensch gevoeld wordt, of een ander mensch kan het sterker of
zwakker, ook wel voelen;" is het niet waar, dat daardoor een kunstwerk
voor ons leeft en ons ontroert. Door hen, die van "Les Chants de
Maldoror" _aesthetisch_ hebben genoten, is er niet een, die iets van
sommige daarin geheelde gevoelens, sterk of zwak maar werkelijk voelen
kan, want in iemand, bij wien dit wel het geval ware, zou onder het
[p.116] lezen van dat werk de bestiaal- en pervers-zinnelijke lust het
aesthetisch genot onmiddellijk hebben opgeheven.
Ziehier dus een kunst
|