enschen zijn,
doet geboren worden--mij lijkt die bewering even onjuist, als wanneer
mij iemand zou zeggen, dat ik uit eerbied voor de natuur, de aard en
gesteldheid van een kwalijk-riekend moeras niet zou mogen onderzoeken,
dat zij zelf nochtans voortbracht en waarin zij zelf een rijke flora en
fauna leven doet. Deze eerbied, zij hier entre parenthese gezegd,
schijnt mij dan ook bedenkelijk veel op een beleedigen te gelijken. Het
is dan wel, of wij arme, kleine menschjes ons verbeelden, sommige daden
en voortbrengselen der natuur "met den mantel der liefde te moeten
bedekken"! De lezer ziet dus duidelijk, dat in iemand van _mijne_
overtuiging die eerbied volstrekt geen eerbied, maar een belachelijke en
verdwaasde hoogmoed [p.147] zou zijn. Maar overigens is er nog een
andere reden, waarom _ik_ dat argument verwerpen moet. En ik kan
slechts ernstig hopen, dat het bekend maken dier reden geen aanleiding tot
misverstand tusschen den lezer en mij zal te weeg brengen. Uiten moet ik
haar. _Ik ken den eerbied niet en evenmin de keerzijde van dat begrip:
de moraliseerende geringschatting of verachting_.
Ik ken _slechts de liefde en den instinctmatigen afkeer._ Eerbied
beteekent immer een min of meer op een afstand blijven--een
_eerbiedigen_ afstand, zegt het spraakgebruik!--van, en een
niet-indringen in het geeerbiedigde. Liefde beteekent: een naderen tot
en een indringen in het geliefde. Waarom zouden wij op een afstand
blijven van datgene, dat de Natuur ons toestond te naderen, toen zij ons
de vermogens daartoe verleende? Zouden wij het beter willen weten dan
Zij? Laat ons gerust zijn, waarvoor wij "eerbied" moeten hebben, dat
_kunnen_ wij niet naderen, want Zij heeft den weg daarheen voor onze
voeten opengebroken, toen Zij ons de vermogens onthield, gelijk Zij over
andere wegen, die naar het lage leiden, waarvoor wij nog te onrijp en te
zwak zijn om er het hooge in te herkennen, de versperring van onzen
_afkeer_ sloeg.
Eerbied, zeg ik u, is iets overtolligs; liefde, indringende liefde
vraagt de wereld van ons. Eerbied is ook een slechte begeleider der
waarheid. Uitteraard heeft hij dikwijls geen andere keus dan zelfmoord
of het vermoorden der waarheid. Hij is als die reiziger in de woestijn,
die zijn metgezel doodde omdat er voor beiden niet genoeg water meer
was. Niet alzoo de liefde: zij is als dat vlugvoetige, zachtoogige,
trouwe wezen, snel doorijlend elke woestijn: ook haar kan geen enkele
deren; levend van de zuive
|