eteekenende" en "onbeduidende" der levensgevalletjes,
die een werk beschrijft, zooals Boccaccio's _Decamerone_; noch door het
zonderlinge en vreemde, het gedeeltelijk ver buiten onzen tijd liggende
der voorstellingen, zooals bij de _Sakuntala_; noch door het niet
medevoelbaar Uebermensch-sadistische zooals bij _Les Chants de
Maldoror_, maar dat dit leven-blijven uitsluitend en alleen afhangt van
de _artistieke macht_, die het werk schiep, het _Scheppend Vermogen_,
dat erin straalt, en of men _diens_ schoone bewegingen daarin zoo
onvertroebeld en duidelijk ziet, dat men het "vast wil houden"? Het
antwoord kan, dunkt mij, niet langer twijfelachtig zijn. En evenmin of
't wel juist was, toen ik zei, dat Gorter, gelukkig, soms zichzelf
bestrijdt! Ik zal straks gelegenheid hebben u een andere
volstrekt-afdoende zelfbestrijding van onzen schrijver te toonen, laat
ons nu echter even een terugblik werpen en onderzoeken hoe Mevr. Holst en
hij ertoe gekomen zijn, de door ons bestreden onjuistheden te zeggen.
Wij dan hebben aangetoond of waarschijnlijk gemaakt, at de neiging tot
het uitpluizen van "volslagen onbelangrijke levenssneden" gevolg is van
den betrokken _kunstenaarsaanleg_; wij hebben waarschijnlijk gemaakt,
dat deze kunstenaars juist als nabloei van het naturalisme verschenen,
omdat zij daardoor gewekt zijn, daardoor pas tot schrijven zijn gekomen.
Mevr. Holst niet aldus, zij wijt het bestaan dezer kleine kunst aan de
scheiding van zedelijk en aesthetisch ideaal--terwijl wij hebben
aangetoond, dat een kunstenaar _als zoodanig_, d.i. een _ziener en
ontdekker der noodwendigheid_ niet door het eerste kan worden
beinvloed--"want [p.118] zulk een ideaal geeft aan het leven _een
zin"_[20] en "voor de burgerlijke kunstenaars, die dit misten"[21] wordt
de wereld een ding om afgebeeld te worden, het leven "in de eerste
plaats een ding om kunst van te maken."[22] En daar er dus voor hen geen
zedelijk-sociale reden bestaat, om het een boven het ander van dat leven
de voorkeur te geven, beelden zij ook het heel kleine en onbelangrijke
en zelfs perverse af. En, ten slotte, wat heeft de scheiding tusschen
zedelijk en aesthetisch ideaal bewerkstelligd? Antwoord: de
kapitalistische _productiewijze_. Ziehier dus als oorzaak van deze haar
aesthetische redeneering: de _historisch-materialistische_
gedachtegang.--Wij hebben aangetoond, dat kunst nimmer een gevoel van
wrevelige neerslachtigheid voort kan brengen. Dat zij _immer_
daarentegen h
|