o en zoo verandert.[26]
Welnu, vraag ik u, de hoogere literaire critiek zal toch wel de kritiek
op, de beschouwing van het _hoogste_, het _meest essentieele_
bestanddeel der kunst zijn. Haar taak zal het ongetwijfeld toch zijn aan
te toonen, waar dat in waarheid en waar slechts in schijn aanwezig is.
En over het wezen van dat hoogste, hebben wij gezien, verspreidt de
kennis van de herkomst van den denk-_inhoud_ niet het minste licht, en
ook de bewegingen van dat hoogste vertoont die kennis ons niet. Wat zou
ons dan, die kunst-critiek niet met kunstgeschiedenis wenschen te
verwarren, het historisch materialisme ter versterking der eerstgenoemde
kunnen baten!
"Dus," hoor ik Mevr. Holst nu spottend vragen:
Daar bij dat andere, hoogere begint pas het werk van den hoogeren
aestheticus...; daar waar het leven eindigt; achter, buiten, boven
de eigenschappen en omstandigheden die, meenen wij, het _geheele_
menschelijk zijn uitmaken, buiten of boven welke _het niet
bestaat_?[27]
En, juist Mevrouw, antwoorden wij gelaten, zeer juist, daar begint het
pas. Want niet _het_ leven eindigt daar, maar slechts 't leven, dat gij
in uwe marxistische reageerbuizen, uw historisch-materialistische
weegschalen en microscopen kunt oplossen, wegen en bespiedend ontleden.
_Het_ leven kunnen wij niet ontleden, wij kunnen zijn wezen slechts
synthetisch zien, met onze ziel, en daarna kunnen wij verhalen van hoe
het bewoog, hoe het schitterde, hoe het scheen terug te wijken,
wegdonkerde en verdween, en dat verhaal kan een analyse zijn, maar het
is er dan ook slechts eene van de bewegingen, de handelingen, niet van
het wezen. O, Mevrouw, ook al hadde Mozes alle de boomen van het
doornbosch omgehouwen, waarin de Godheid, hem verschijnend, brandde en
elk takje doorsneden en onderzocht, hij had de [p.125] goddelijke
essentie daardoor niet kunnen vinden, integendeel: verder dan ooit ware
hij daarvan verwijderd geweest, omdat _zijn aandacht zich dan in 't
bijkomstige en betrekkelijk onbelangrijke zou hebben verloren_. Hij deed
beter: hij knielde neer in een vrees en liefde, die ook een zaligheid en
een verrukking was; hij zag, zag en dronk zich vol de ziel, en uit die
rijke ziel kon hij zijn volk toen veel leeren en verhalen. En dat was
voldoende.... Gij spreekt van het "buitenmaatschappelijke en
ondoorgrondelijke".... Welnu, juist, daar ligt de grens, waar dat leven
begint....
Wijs mij een critiek, een eindeloosheid van
|