ar, die zelf in het bewustzijn van
zijn zielsrijkdom zijn tegenstrevers en miskenners kan vergeven, gelijk
deze groote lyrische dichteres er eene is--wie anders dan een dier twee
had dit vermogen te schrijven....
Hoe diep heeft zij dan ook alles doorvoeld, wat Rousseau's
persoonlijkheid en de hare _gemeen_ hebben, hoezeer is zij erin
geslaagd, ook _de leiddraad aanvaardend van Rousseau's
zelfbeluisteringen in de Confessions en de Reveries_, een beeld te
scheppen dat _nagenoeg_ harmonieus is in _zichzelven_. Luistert ge
slechts even naar het volgende kleine stukje, dan hoort ge bij beurten:
Henriette Roland Holst, herkennend Rousseau in en beeldend hem uit haar
innerlijkheid, en Rousseau-zelf in de zelfbeluistering en beelding der
_Confessions_:
Haar volgend (de roepstem der opkomende klassen, v.C.) moest hij
strijden tegen een stuk van zich-zelven, tegen zijn zwakheid, en
somtijds tegen het overstelpend begeeren van zijn hart.
Hier beeldde Mevr. Holst Rousseau uit zich-zelf: de schrijfster van _De
Vrouw in het Woud_, voor zij "de Vrouw in het Woud" werd, maar reeds
alles in zich had, dat 't haar zou doen worden. En ziehier voornamelijk
weergave van de zelfbeluistering in de Confessions en de Reveries:
Hij moest strijden tegen zijn gemakzucht, zijn schuchterheid, zijn
liefde voor de zachte glooiingen des levens, tegen zijn
contemplatieve neigingen, zijn droomerigheid, zijn afkeer van
stelselmatig denken. Hij overwon dit alles. Hij, de tuchtelooze,
legde zich de tucht op van onverpoosde inspanning, van omwerken en
nog eens omwerken en nog eens wat hij schreef, tot de meest klare
en doordachte uitdrukking van gevoel en gedachte die hij kon
vinden, bereikt was; hij de bandelooze, [p.142] lag zijn liefste
genieting, het drijven op droomen, aan band. .
Zooals het volgende weer zuiver datgene is wat beiden gemeen hebben:
Hij was dikwijls zwak in willen, maar hij was sterk als een reus in
alles wat zijn werk betrof. Twee krachten waren in hem die zijn
zwakheid overwonnen: de gloed van geestdrift voor zijn
idealen,--met een anderen naam: de liefde tot de menschheid,--en
het artistiek geweten, de nauwgezetheid van den kunstenaar.
Het schoonste en duidelijkste voorbeeld echter van dit
Rousseau-hervinden in zichzelf, heeft Mevr. Holst wel gegeven in dit
stukje, dat ik hoe bevreesd ook mij te zeer aan citeeren te bezondigen,
den lezer
|