ng in kunst gebeeld wordt of zij is
door de productieverhoudingen gespecialiseerd--_waarin ik het volstrekt
eens met hem ben_--en, 2 deg., dat die gespecialiseerde en door hem-zelf als
half-verworden gekenschetste menschelijkheid de kern van kunst uitmaakt
en onze bewondering, genot en opgeheven-worden veroorzaakt,--_'t geen
ik een evidente ongerijmdheid acht_--slaat hij twee vliegen in een
marxistischen klap. Want liet hij zijn laatstgenoemde stelling los, _dan
liet hij daarmee de kunst uit de greep van het historisch-materialisme
ontsnappen!_
Doch nu zij hiervan genoeg gezegd. Laat mij thans liever scherper
omlijnen en als tastbaar maken, wat ik onder _Scheppend Vermogen_ versta
en ook wat de oorzaak is, dat et nimmer geheel onvertroebeld in een
kunstwerk kan verschijnen. [p.120] Want dit alles mag geen abstractie
voor u blijven, lezer, gij moet het voelen en zien, als ik. Doch hier
ontmoet ik een moeilijkheid op mijn weg: in vroeger werk heb ik reeds
hierover geschreven, en ik geloof dat ik nu, mij-zelf herhalend, het eer
slechter dan beter dan toen zou formuleeren. Zoo moge ik het dan, met
terzijdestelling van een zekeren schroom, hier als citaat doen volgen:
"De kunst-scheppende Macht heeft geen _menschelijken_ wil of
bewustzijn. Scheppend met het schitterendst vernuft, de diepste
teederheid of heftigsten hartstocht van het gevoel, met de
verrukkelijkste omvaming der intuitie, verschijnt Zij den
onbedachtzamen als menschelijk vernuft, gevoel of intuitie, maar
Zij is geen dezer, noch eene samensmelting van hen. Zij bevindt
zich tezelfder plaatse als dit drietal: den menschelijken geest,
maar--gelijk een meester onder zijne leerlingen. Haar bewustzijn,
oneindig ver verheven boven het hunne, wordt door hen niet gekend.
Uit de grondelooze diepten van haar Wezen doet zij de kleurrijke
visioenen, de heerlijke vergelijkingen, de melodieuse rhythmen en
de zoete saamklinkingen der harmonieen opwellen en deinen en
blinken voor hun luisterende, voor hun ziende verlangen. Dit zijn
Hare geschenken aan hen wier verheffing en geluk Zij beoogt. Van
Haar leeren zij, aan Haar richten zij zich op. En moge het verstand
haar vrijmoedigste, het gevoel haar schuchterste en aanhankelijkste
en de intuitie haar meest zielvolle en begenadigde leerling zijn,
leerlingen zijn zij alle drie, en kunnen nimmer, wijl zij 't zijn,
zelfstandig werkend, z
|