elke tijd heeft dus zijn door de productieverhoudingen
_gespecialiseerde_ menschelijkheid, waarvan _de kunst van dien tijd
gemaakt wordt_, en van het bestaan eener algemeene en eeuwig levende
menschelijkheid, die daartoe dienen kan, is dus geen sprake. Het eeuwige
en essentieele der beklijvende werken van kunst is dan ook volgens
Gorter, de eeuwig meevoelbaar blijvende _gespecialiseerde
menschelijkheid_.--Ik mag den lezer niet in den waan laten, dat ik niet
zie, hoe hij hier verbaasd-vragend zijn wenkbrauwen hoog optrekt en met
een haastig-gegrepen potlood een groot vraagteeken bij deze
Gorteriaansche bewering plaatst, die inderdaad al op het eerste gezicht
zwakheid verraadt. Maar hij vergunne mij te doen _alsof_ ik niets zie!
Ik laat hem nu slechts de troepen-opstelling op het slagveld zien. De
strategisch-zwakke punten mogen in den strijd aan het licht treden; dat
is het zekerste, het vernuft van den toeschouwer kan hier bedriegelijk
werken. Mag ik hem dus ook de door mij ingenomen positie vertoonen?
Ziehier: _Niet_ de "algemeene en eeuwige menschelijkheid," nog minder de
"door de productieverhoudingen gespecialiseerde" is het eeuwige en
essentieele in een kunstwerk, maar de ten eeuwigen dage zichtbaar en
meevoelbaar blijvende _schoone beweging van het Scheppend Vermogen, dat
dat werk voortbracht_.--Niet dus zijn de gedachten, de beelden, de
hartstochten, de drijfveeren der in zulk een werk voorgestelde [p.105]
wezens eeuwig, zij verouderen, hun stem dringt niet fel meer in onze
ooren, wij beminnen niet als zij hebben bemind, wij haten niet als zij
hebben gehaat; hoe ver staan zij van ons, van de stemmen en gezichten,
van de begeerten en afkeeren van onzen tijd.... Maar wat fel midden-uit
dat verouderende tot ons klinkt, wat wij als een ondoofbaar en eeuwig
schoon zien stralen, dat is altijd nog het verrukkelijk bewegen der
scheppende ziel, de _schoone daden_ der _kunst_-scheppende _Natuur_, die
in alle tijden dezelfde is, in alle tijden voor menschen doorvoelbaar,
in alle tijden aanbiddelijk.... Geen kunstenaar is of was er, wien de
vergankelijke tijd niet doorstroomde--ja, hoe grooter hij is, des te
opener staat hij voor dien tijd!--van diens vergankelijke beelden en
neigingen maakt hij kunst, maar: het complex dier beelden en neigingen
is dan ook in waarheid het lichaam niet, waarin zijn Scheppend Vermogen
blijft leven. Hoe zou dat kunnen, daar het _vergankelijk_ is?
Neen, het onvergankelijk lichaam, waarin dat zic
|