et zelfde in een kunstwerk te zijn als de ziel is in
een kind, gelijkt zij-zelf dengenen die de trekken van een kind edel
vinden en desalniettemin zeggen, dat zij een terugstootende ziel
weerspiegelen! Ware zij toen tot bezinning gekomen! Hadde zij zich
afgevraagd: hoe kan ik deze ongerijmdheid zeggen? Zou dan toch waarlijk
dat kind wel een edele ziel hebben? _Zou wellicht datgene, wat ik voor
de ziel van een kunstwerk houd, toch niet de ziel zijn,_ Zouden wellicht
niet het levensbegrip, niet de afgebeelde gevoelens, niet de "zedelijke
grondslag" de ziel zijn, maar iets anders? Waarom zij niet tot
zelfbezinning kwam, zullen wij nu nog niet onderzoeken. Blijve dit tot
straks bewaard. Wenden wij ons nu allereerst tot Herman Gorter. En dan
zullen we tot ons niet gering genoegen allengskens merken, dat ook hij
den bestrijdingsarbeid heeft verlicht, door onbewust zich-zelf te
bestrijden! Tot ons genoegen, zeg ik: niet alleen omdat hij zelf
daardoor zoo sterk bevestigd heeft wat wij voor waarheid houden, maar
wijl juist door die onbewuste zelfbestrijding deze prachtige [p.112]
dichters- en denkersfiguur opnieuw zoo groot blijkt. Want niet hij is 't
grootst, die in dogmatische dwalingen bevangen, door zijn
niet-verstelselde intuitie zoo weinig wordt beschermd, dat hij van zijn
onlogisch uitgangspunt af den redeneeringsdraad zonder hem te breken of
verwarren verder spinnen kan, maar hij is groot, die in zulk een
voortdurend verband met die intuitie leeft, dat zij hem, in weerwil van
zijn lager verdogmatiseerd bewustzijn, telkens bij schokken den weg ter
waarheid opdringt en hem, onbewust, de waarheid spreken laat. Citeeren
wij nu allereerst die gedeelten uit Gorter's betoog, welke zijn
bestrijding van Kloos behelzen. Dit zal, naar ik vertrouw, het tweeledig
nut hebben, van aan te toonen, 1 deg.. dat de
algemeene-en-eeuwige-menschelijkheids-theorie niet wel houdbaar is; 2 deg..
dat hoewel Kloos en de schrijver van dit opstel beiden de
proletarisch-socialistische aesthetica bestrijden, de wijze waarop deze
bestrijding zich voltrekt geheel verschillend is. Kloos dan, in het
algemeen menschelijke het vereeuwigend bestanddeel ziende, heeft deze
meening aldus geformuleerd en verdedigd:
De Grieksche Literatuur ... was zeer zeker literatuur van een
bepaald volk, zooals iedere mogelijke literatuur dat steeds is.
Maar dit is even zeker, dat in geen enkele andere literatuur, _het
algemeen-menschelijke, dat van alle ee
|