h blijft openbaren is:
de _taal_: daarin schittert voor immer de waarachtige logiek zijner
beweging, de uit zich-zelf blijkende _noodzakelijkheid_ daarvan, in een
woord: geheel de ontroerende schoonheid van het scheppend _gebaar_, van
de scheppende _daad_. Die voelen alle nageslachten mee, die is het welke
zij liefhebben, alle. In dat ijl-doorzichtige, toch pantserharde, toch
niet te deren lichaam, blijft zij, voor onze oogen zichtbaar, levend,
als 't spelend vuur in diamant bewaard, zoo spelend en zoo glippend, zoo
vrij en toch gevangen.... Wat ik dus beweer _is: dat niets anders dan de
in een kunstwerk bereikte tweeeenheid van Scheppend Vermogen en taal,
dat kunstwerk zijn "eeuwige jeugd" verleent_. En wat nu de werking dier
tweeeenheid op het complex der verleden beelden en neigingen in
betrekking tot de aanschouwers betreft: als dezen haar wonderen glans
zien en den klank harer taalstem hooren, gelooven zij, gelooven zij, en
volmaakt, in de _herleving van dat doode_, en--hebben gelijk! Want: op
het ontroerend gebieden, op het onweerstaanbaar lokken van die stem,
hebben zij het _iets van hun_ [p.106] _eigen menschelijkheid, onbewust,
geleend_, _hebben zij 't met hun menschelijkheid weer bezield_.
Vastgesteld nu zijnde, dat deze de drie meeningen zijn, wier waarde of
onwaarde in dit opstel aan het licht moet treden, gelieve de lezer wel
te billijken, dat waar de bestrijding der eerste meening m.i. reeds
afdoende door Gorter is geschied, ik die niet zelf voere maar de zijne
citeere. Want overigens, al lijkt mij die meening wel onjuist, zij
schijnt mij niet verderfelijk voor de literaire critiek als die der
marxistische aesthetici. Bij deze is het dus voornamelijk, dat ik mijn
aandacht wensch te bepalen. En waar het nu ook in de dingen van den
geest waar is, dat men aan de vrucht den boom kan kennen en het ons al
minstens evenzeer om de vrucht--de literaire critiek--als om den boom,
waaraan zij groeit--de aesthetiek--te doen is, zij het mij vergund ook
in de critische gedachten mijner tegenstanders de principieele
denkfouten op te sporen en daarna hunne betrekking tot, of oorsprong uit
de aesthetische overtuiging. Uitteraard is hier een eigenmachtig
resumeeren door den bestrijder van den bestreden tekst van nul en geener
waarde. Zoo ergens, dan schijnt hier wel _letterlijk_ citeeren plicht.
En hieraan kan ik dus nu beginnen. Aldus dan Mevr. Holst:[2]
Voor den eersten[3] zijn alle menschen gelijk en is van alle
|