stenaar zich bijv. uitsluitend tot het
beelden van zeer edele figuren aangetrokken voelt--dat een socialistisch
kunstenaar opstaat, die zoo is geaard, dat hij niet anders beelden wil
(kan) dan "die momenten in het leven van die menschen, waarin een
bepaalde schoonheid ... het helderst straalt." Dat zal dan echter niet
op eenige, door zijn socialisme gesterkte, breedheid en heroisme van
zijn aanleg wijzen, gelijk Mevr. Holst meent, maar integendeel op de
_enge beperktheid_ daarvan. En, gelukkig, is die kunstenaar er dan ook
niet. Tot heden is hij een niet verwerkelijkt droombeeld van Mevr.
Holst! De beide groote socialistische menschenscheppers--van dezulken
moeten wij immers hier toch vooral spreken--van ons land: Querido en
Heijermans, lijken evenveel op zulk een kunstenaar, als her en der hun
prooi bemachtigende, stoutmoedige trekvogels, op 'n schuchter en
zwakpootig ooilammetje, dat aldoor op 't zelfde plaatsje blatend grasjes
mummelt! Integendeel: het breede en heroieke is juist in hen, dat zij
zulk een rijke verscheidenheid van menschelijke gevoelens in hun werk
tot leven brengen, en hun _beste_ werk bestaat zelfs _uitsluitend_[6]
uit beeldingen van menschen, in wie niets van "die bepaalde schoonheid
van wil en gezindheid" straalt, maar die zich zelfs vijandig tot die
gezindheid en wil verhouden![7] Nemen wij nu nog een laatste citaat:
De opvatting "de schoonheid der voorstelling onafhankelijk van den
zedelijken grondslag," in waarheid een grove miskenning van het
wezen der kunst, van haar zielvolle waardigheid--is hun (der
burgerlijke kunstenaars, v.C.) aesthetisch beginsel en zij kunnen
geen anderen lof begeeren of verwachten dan die hierin past. De
hoogste bewondering hun gebracht, kan niet [p.110] anders dan de
zuiverheid en schoonheid van de uitbeelding van het gevoel
betreffen. Instemming met den wortel der voorstellingswijze, met
het levensbegrip, ligt buiten de sfeer van het burgerlijk
aesthetisch bewustzijn; onverschilligheid voor, afkeer van het
levensbegrip van een kunstenaar kan in deze sfeer op de
aesthetische waardeering van geen invloed, en moet den kunstenaar
zelven onverschillig zijn. De lof hem gebracht voor de uitbeelding
der aandoening moet hem ten volle bevredigen. Vanaf een ander plan,
d.w.z. dat der weer gewonnen eenheid, de
proletarisch-socialistische aesthetica, lijkt dit of een moeder
ermee tevreden zou w
|