de verst
verwijderde geslachten meevoelbaar, zoodat daardoor die werken nooit
konden den indruk wekken van verouderd en leeg van schoonheid en zin te
zijn. Nu kan men ongetwijfeld wel in den arbeid van alle groote
kunstbeschouwers, de duidelijke blijken vinden, dat zij iets anders dan
dat "algemeen-menschelijke" als het eeuwige en essentieele van kunst
zagen, maar 't geen ook duidelijk blijkt is: dat dit zien een vermogen
van het Onbewuste in hen bleef: een intuitief aanvaarden van een
gevoelde maar niet _door_voelde en evenmin _begrepen_ waarheid, een
aandrift en een roepstem die zij volgden, handelend uit onbewuste en
aangeboren zekerheid, gelijk duiven die onder den wijden, wegloozen
hemel de richting vinden naar het veilig nest. Ware het anders, waren
zij bij machte geweest uit te zeggen _waarom_ dat andere als het
vereeuwigend bestanddeel van kunst moest worden aanvaard, dan, dunkt
mij, zou toch wel ten minste een hunner dat gedaan hebben, toen het
historisch-materialisme, het marxistisch systeem van onderzoek en
verklaring der herkomst van de sociale, geestelijke zoowel als
stoffelijke, verschijnselen, ook in ons land, belichaamd in Mevr.
Holst's _Studies over Socialistische Aesthetica_ en Gorter's _Kritiek op
de Literaire Beweging van '80 in Holland_, zijn invloed begon uit te
strekken tot de literaire aesthetiek en critiek. Immers Gorter vooral
concentreerde een niet gering deel zijner aanvalsmacht juist tegen die
algemeene-en-eeuwige-menschelijkheidstheorie. Hetgeen mij dan ook, zeer
zeker van zijn standpunt, het meest logische lijkt. Het
historisch-materialisme, dat de stelling tot basis heeft: "het
bewustzijn der menschen is het niet dat hun zijn, maar, omgekeerd,
[p.104] hun maatschappelijk zijn dat hun bewustzijn bepaalt," anders
gezeid: "de materieele maatschappelijke veranderingen zijn de hefboom
der geestelijke bewegingen," aanvaardt wel het bestaan van een physisch-
en psychisch-functioneel zich altijd gelijk blijvende algemeene
menschelijkheid--waarvan echter, zooals Gorter, ook m.i. terecht, zegt,
_geen kunst te maken is_--maar het bestaan eener algemeene
menschelijkheid, die eeuwig zou zijn en zich gelijk blijven in haar
drijfveeren en hartstochten, kortom in alles, dat haar een waardevol
onderwerp voor kunst doet zijn, kan het niet aanvaarden. Krachtens zijn
grondstelling-zelf ziet het met en door de wisseling der
productieverhoudingen ook den geheelen inhoud der menschelijke psyche
zich wijzigen;
|