r
stuk voorbijdrijven, en richtte het zoo in, dat de gekeurde ossen door
zijn knechten vlug de eene poort uit, stadje om en door de andere poort
weer naar binnen werden gedreven, zoodat ten slotte door den Staf een
bewijs van ontvangst van 300 ossen werd afgegeven. Maar een oude
wachtmeester, die erbij stond, schudde verwonderd 't hoofd en merkte op:
het kwam hem voor, dat het voortdurend dezelfde ossen waren
geweest.--Ja, beste broer," besloot Heinrich, "ook mij wil het
voorkomen, dat 't nog altijd dezelfde ossen zijn."
Blz. 66 _Bruder, du warst_:
Broer, je was verstandiger dan ik, je koos je het kleinste der kwaden.
[p.98] Blz. 68 ... _les lettres hebreux_:
.... de hebreeuwsche letterkundigen hielden ervan hun toevlucht te nemen
in de romantische gevoeligheid, die hen voor een scherpe waarneming der
werkelijkheid vrijwaarde.
Blz. 77 _Chez moi_:
Bij mij was het opmerken intuitief geworden, het drong door tot in de
ziel zonder het lichaam te verwaarloozen, of beter gezegd: het
doorgrondde zoo goed de uiterlijke details, dat het ook onmiddellijk hun
keerzijde begreep; het gaf mij het vermogen om zelf het leven van het
individu te leven, met wien het zich bezighield, door mij te veroorloven
mij in zijn plaats te stellen, zooals de dervisch der Duizend en een
Nacht lichaam en ziel aannam der personen over wie hij zijn
tooverformulier uitsprak.
Blz. 77 _Aussi mal vetu_:
Even slecht gekleed als de werklieden, en mij gedragend als zij, zorgde
ik ervoor dat zij niet voor mij op hun hoede waren; ik kon mij mengen in
hun groepen, hen hun handeltjes zien bedisselen en met elkaar twisten,
als ze het werk verlieten.
* * * * *
HET HISTORISCH-MATERIALISME IN DE LITERAIRE CRITIEK [1] [p.99]
I.
Mevr. Henriette Roland Holst, Studies over Socialistische Aestetica.
--H. Gorter, Critiek op de Literaire Beweging van '80 in Holland.
Voor zoo menige dichter-jeugd, gelijk voor elke menschheid in dien
verbeelding-rijksten harer tijden, als de nog teere ziel, instinctief
voor het harde licht bevreesd, naar schemer neigt, en al droomend, zich
den niet-droom poogt bewust te maken, rijst het verleden als een
geheimende nachtstad op. Beslagen van het blauwig zilver van de maan op
spitsen en op daken, de muren opstanden van sneeuwig licht naast holle
donkerten, staan op de leege, blind-begrensde, wijde pleinen en aan de
eindelooze voortwindingen der holle straten, de monumenten en t
|