e allegoar in faane mandjes ... maor nie oks! deigelik woar ...
moedertje ... asse beiter binne ... meg je se weir sien....
Pietje liet haar wit, versmoezeld boezelaartje van de huiloogjes
zakken en snikte verstild in smart, nog maar kleintjes met enkele
schouder-schokjes.--
--Enne poes ... den? vroeg ze weer met aarzelend stemmetje, zich
omweven voelend van onbekende dingen, alle gebeurd in haar donkeren
slaap.--
Neel keek Stijn aan, lachte verborgen naar een buurvrouw, die net
inkwam om een half pond zout. Dadelijk greep Neel naar haar, om
steun.
Niet tente Truy?... binne de poesies femorrege nou niet afgehaold?
Achter Pietje draaiend, maakte ze naar buurvrouw een inlichtend
grimas....
--Nou!.... zei die, over-geloofwaardig haar, "nou" beklemtonend,
zonder te weten, waarover 't eigenlijk ging.
--In 'n figelente nie?...
--Sau mit raud fleweil!... pronkte buurvrouw erbij.
--En binne se niet naor 't kette-gesthuys gebracht?
--Self meigereije!...
Pietje keek heel angstig-onderzoekend nu, achter 't toonbankje
staand, de lichtblauwige oogen volgestroomd met goudglans van het
gas, dan naar buurvrouw, dan naar moeder op.
Ja, ze geloofde nu alles plechtig. Poesies ... waren ziek, lagen in
't gasthuis. En werden teruggebracht als ze beterden.
--En toen ze nu, even in de winkelstilte, weer het klaag-miauwen
van de gejaagd rondsnuffelende kat hoorde, in 't gangetje, holde ze
op een drafje van de toonbank weg naar het dier en riep met
troostend, fijn vlei-stemmetje:
--Stil poessie ... stil moar ... je kindertjes binne siek ... se
komme t'rug asse beiter binne....
Neen, dit kan niet overtroffen worden, daar voel ik mij zoo zeker van
als van het feit, dat wanneer geslacht na geslacht telkens en telkens
weer dit onsterfelijke boek zal lezen, dit boek, dat zonder den
geringsten opzettelijken tendenz van even groot sociaal als literair
belang is, en een twijfel in zich mocht voelen opkomen aan de dan
verdwenen werkelijkheid van die poel van ellende en verwording, waarin
een groot deel van Amsterdams hardst-ploeterend volk aan het begin van
de twintigste eeuw nog verzonken lag--dat dan zelfs een klein stukje als
het zooeven door mij aangehaalde [p.89] voldoende zal zijn om elken
twijfel te smoren: een klaar en zuiver gelaat gelijk, tot een duldenden,
zeker
|