, was dus geheel
_willekeurig_, uit _wenschelijkheid_, en niet uit _innerlijke
noodzakelijkheid_ geboren. Met andere woorden: ware het daarbij
gebleven, dan zou dit geheele opstel geen _kunst_ maar _kunstenmakerij_
zijn geworden. Maar het is daarbij _niet_ gebleven. Uitgegaan om een
paar ezelinnen te zoeken, vond ook de heer Simons een, zij 't klein,
koninkrijk. Het is n.l. duidelijk, dat, zoodra hij aan het schrijven was
gegaan, het schrijven-in-dien-stijl, in den stijl des tijds van zijn
groot onderwerp, wel degelijk een groeiende noodzakelijkheid, want een
onvermoed en, eens gesmaakt, zelfs onontbeerlijk gelukgevend scheppen
werd. _Het moet hem een zeker zoet genot van grooter eenheid met zijn
verheven onderwerp hebben geschonken_. Hij moet ook iets als het
_feestelijk_ gevoel gehad hebben--ik ga iets subtiels zeggen en het moet
subtiel verstaan worden ook--_van een kind dat onder de oogen en den
lieven glimlach van Vader, in het boek en met de pen van Vader schrijven
mag_. Hij heeft namelijk de gewaarwording gehad, een liefhebbende,
nederige en eerlijke _Vondel_-bewonderaar te zijn, schrijvend als onder
de oogen en glimlach van _Vondel_, in de taal-nuance van _Vondel's_
tijd. En daarom is het geen kunstenmakerij, maar een kunstwerkje van
gewilde maar toch ongewilde stijlnabootsing, het product eener
noodzakelijkheid, wier bijkomstige en overigens onbelangrijke [p.92]
eigenschap het was parallel te loopen met eens menschen wil.
Het tweede van den trits, waarvan ik sprak is dit: het werk is van een
placide, bijna stugge, rimpellooze eerlijkheid. Het is alsof de
schrijver, wijl hij niets te verbergen heeft, en als wilde hij je in de
gelegenheid stellen, zijn gelaatstrekken zoo lang te doorvorschen als
je-zelf het noodig vind, je klaar en vast aanziet en zijn blik niet
neerslaat, voor je de joue afwend; precies dus het tegenovergestelde van
de glibberige, vervloekte, slag-om-den-arm-houdende schrijfwijze van
sommige andere critici. En, ten derde, is er het prachtig-bevoegde
didactische van den geboren onschoolvossigen leeraar in.
Wat nu het antwoord op mijn tweede vraag betreft: inderdaad, zelfs
uitgezonderd zijn origine, en zelfs afgezien van het feit, dat _die
origine voor mij het beslissende moment is_, bestaat er een zeer
gewichtige reden hem in een opstel over _joodsche_ schrijvers op te
nemen, want in de geheelheid zijner figuur vertoont hij juist eene
persoonlijkheid, eene vereeniging van eigenschappen, zooals
|