-uitgebeelde dansen, de
machtig-gegeven vechtpartijen, zooals die op de Aal-markt, in het
magistrale eerste hoofdstuk, en het bijna-doodtrappen door _Stijn Burk_,
in zijn dronkenschap en daardoor ontstanen koud-duivelschen moordlust,
van zijn zwangere vrouw, met op het einde, als Stijn onder de macht der
hem in bedwang houdende kerels in een algeheele ontreddering bewusteloos
is neergezonken, dat _prachtig-bescheiden-nauwelijks-symbool [p.83] van
Stijns eigen lijdensleven_, dat lijdensleven van hem die door zijn
drinkhartstocht, welke hij toch zoo gaarne zou willen bedwingen, elken
dag gekruisigd wordt:
Hij stortte als een bewustelooze ineen, met zijn gezicht op den
grond, de armen wijd uit, _gelijk een menschelijk kruis_.
Of: heel die ruzie in de _Wijde Gang_ met die Danteske visie:
Traag, tegen de grauwe muren, _kroop de donkerende en grillige
middagschaduw als een uit de aarde groeiende schim_, 't heele
Gang-brok omgrijpend in scheemrende versombering.
Met zijn ook Danteske beeldingen van gedrochtelijke verwringingsstanden
van de kijvende buurvrouwen uit de bovenvensters. Of: de tocht op de
Zuiderzee; de Hartjesdag; het zwoegen van de sjouwers aan de
Wester-Suikerraffinaderij, en vooral niet te vergeten dat juweeltje, dat
prachtige, dof-avondlijke idylletje van de kanaries langs Gijs'
kroeggevel. Maar jawel, zoo zou ik wel kunnen doorgaan!...
Laat ons liever even de psychologie in het boek van nabij bekijken: In
de analyse van Stijn Burk is waarlijk het onovertreffelijke gebeurd.
Deze in zichzelf onwaarschijnlijk gecompliceerde mensch, is door de
beelding tot een persoonlijkheid geworden, wier leven je niet alleen
voelen en tasten _kan_, maar wier leven je voelen en tasten _moet_ en
dat je obsedeert als een onwegduwbare, ontzettende _werkelijkheid_ van
den allereersten rang; dat niets onberoerd in je laat; afgrijzen en een
wijd erbarmen, haat en liefde, alles, alles in je oproept. Want men zie
eens dezen woesteling, die bijna zijn zwangere vrouw doodtrapt, zijn
kleine kindje naar bed brengen:
Reeds vroeg in den avond zat Sientje op zijn schoot, al zette hij
haar telkens op 't stoofstoeltje wanneer er volk inkwam. Met kleine
ronde slaapoogjes speelde ze, maar tuimelde telkens tegen de
uitgelegde koffiela van den molen, in slaap.
--Mot Siennetje soa ... pies goan?
--Nei ... nei ... drensde ze, terwijl ze weer knikkebolde.
Langzaam ontkleedde
|