stijging, daling en, in een woord, wisseling in een
geheel, versterken den eindigheidsindruk_--en, ten tweede, het als 't
ware doen voortloopen van het tafereel tot buiten het kader, waardoor we
de gewaarwording krijgen, alsof de begrenzing is aangebracht, alleen ter
tegemoetkoming aan ons niet oneindig ver dragend perceptievermogen, en
_niet_ omdat het [p.81] gebeelde leven hierin werkelijk kon omraamd, en
zoodat het ons is alsof ons wierd gezegd: zoo uwe oogen het toelaten,
zie dan verder, hoe eindeloos het leven blijft, blijft doorvloeien,
eeuwig voort.--Door dit alles dus verkregen we een meesterstuk, welks
felle uitbeelding van het eindige leven ons gevoel, dat wij hier ook het
oneindige zagen, niet schaden kon.
Maar ook in ander opzicht blijkt het compositorisch-geniale van onzen
auteur: in zijn aanwending van nevens elkander gestelde contrasten. Men
lette eens op de impressie, welke de prachtig geschreven terugblik op
het leven van _Neel Burk_ met haar eersten man, den zachten _Gronjee_
maakt, te midden van de beelding van haar leed-en-angst-bestaan, nu zij
getrouwd is met den onberekenbaren _Stijn Bark_: of, en dat brengt mij
meteen ertoe te spreken van de prachtige beschrijvingen in dit boek, men
zie eens naar de neven-elkander-stelling van deze contrasteerende
stad-en-land uitbeeldingen:
't Had rauw geklonken door de buurt, al om vier uur vroeg.
--Luilek ... biddesek, stoat om neige ure op ... neige of
helleftien.... hep je de Luilek nauit gesien?--Een donkere worp van
doode ratten en katten, weken lang al vooruit in de polders als
prooi beloerd, was dof neergebonkt op ruiten en ramen van
beluilakte buurtgenooten, die woedend met bedreigingen losschoten,
zonder iets te durven doen.--Een paar dagen later hadden diezelfde
kinderen zich de morsige handen koel afgespoeld in de buitensche
slootjes en gezocht naar de rose-witte en hel-gele, stralende
pinksterbloemen en de zalm-roode klaproos.--Met land- en grasgeurig
doorzwoelde bouquetten, vol koekoek en gele lisch, met vetglanzende
boteren paardebloemen, waren zij komen aanzwalken bij troepjes van
Amstelveen, Ringdijk, Ouderkerk, Rietlanden en Watergraafsmeer. De
morsige handjes hadden bij duizenden rondgestrooid al wat de gouden
zomer liet bloeien aan slootkanten, op wei en veld. _De kinderen
hadden in driftigen lente-roes, de kleurige en riet-bepluimde
oevertjes van Amsterd
|