lust
doorkild--zoo doorgrond, zoo in zijn componeerende elementen herleid en
toch zoo intact, zoo fel-levend kon gehouden worden als hij is, door
observatie _van buiten af_, maar dat hiervoor onontbeerlijk was een
_onderduiken_, beter wellicht een tijdelijk opgaan te noemen, van den
auteursgeest in dien zijner figuur.[12] En dit nu, dit tijdelijk zich,
zonder eigen bewustheid te verliezen, opgaan in het bewustzijn van een
ander, is alleen den _heerscher_ ten opzichte van den
_absoluut-beheerschte_ mogelijk, den veel grootere tegenover den
kleinere--precies dus het tegenovergestelde van de analoge stoffelijke
verhouding, waarbij slechts het kleinere het grootere kan
binnengaan--nimmer echter den geringere ten opzichte van den machtiger.
En, het zij hier terloops gezegd: ik geloof dat _de_ grond-oorzaak dier
onmogelijkheid is de _psychische vrees voor het onbekende_, die, om zoo
te zeggen, de acute vorm is van de chronische psychische schuchterheid
van hen, die zich in den loop van hun leven vaak en van velen de mindere
moeten voelen, en die het daarom bij al hun waarnemingen nooit verder
dan tot _benaderen_ brengen, alles slechts van den _buitenkant_
angstvallig betasten en nooit iets durven _binnentreden_.
[p.78] Er is zelfs in dit werk een taalkundige eigenaardigheid aan te
wijzen, die duidelijk belicht, dat dit "onderduiken" in het leven zijner
figuren, bij wijle zoo sterk bij dezen schrijver was, dat hij zelfs
eigen bewustheid tijdelijk verloor, d.w.z. zich dan niet duidelijk
rekenschap van zijn artistieke handelingen kon geven. Ik bedoel met die
eigenaardigheid het waarlijk overbluffend veelvuldig gebruik van het
voorzetsel "ver" bij werkwoorden, ongetwijfeld een geniale vondst in
zich-zelf, en als zoodanig ook vaak geniaal te pas, maar vaker grovelijk
te onpas aangewend. Waarom dit echter, zooals ik zei, ook het opgaan van
den auteur in het leven zijner figuren belicht, ziet men duidelijk op
blz. 337, waar, onmiskenbaar, in de uitdrukking: "Sau f'rtrippele se 't
op 't teneil nie...." die "ver"-spreek-wijze aan de taal der Jordaners
zelf blijkt ontleend!
Maar is Querido's machtig heerschersbewustzijn ten opzichte zijner
scheppingen, zoowel als de onontbeerlijkheid daarvan voor het welslagen
als episch auteur, aan _Stijn Burk_ en al de andere prachtig _geslaagde_
figuren te demonstreeren, die onontbeerlijkheid alleen zou men ook
vrijwel kunnen aantoonen, door de aandacht te vestigen op die eene
minder geslaagde i
|