dere van vrijwel iedereen zou
gevoelen. Want: deze _verstandelijk_ onontwikkelden zijn dat _psychisch
niet_, en _op dit laatste komt het aan_. Want wat het laagstaan dier
menschen betreft: vraag, lezer, u zelf eens af, of gij u licht op dit
oogenblik kunt voorstellen te leven een _psychisch_-frisschere en ook
sterkere figuur dan _Neel Burk_; een _psychisch_-reinere, dan _Huib
Kilometerboekje_--welk een prachtig mystisch-diep begrip van de waarde
en de beteekenis der aangeboren, door het tijdelijk _persoons_-leven niet
meer te deren zielseigenschappen toont hier de schrijver!--een
_psychisch_ meer bijzondere en reinere dan de tooverkol en schijnbaar
belachelijke Tante Antje met haar _aandoenlijke onbaatzuchtigheid_--en
men heeft in het feit, dat de schrijver niets gedaan heeft om die
uiterlijke belachelijkheid en abjectheid te verminderen, weer een
prachtig bewijs van het passief blijven zijner lagere persoonlijkheid!
--maar, voor u zelf, lezer, deze vragen te stellen, zie toch nog eens
duidelijk in, hoe weinig _psychische_ begaafdheid met _verstandelijke_
ontwikkeling en begaafdheid _behoeft_ te maken te hebben. Onderscheid
goed den _uiterlijken_ glans van den _innerlijken_ glans. En overweeg
eens, waardoor het mogelijk wordt, dat bijvoorbeeld een analfabetische
daglooner, iets in zijn blik, zijn gelaat, zijn stem kan hebben, dat een
zeer voornaam, zeer geleerd, zeer wijs en zelfs zeer goed mensch plots,
in een oogenblik van hel-lucide erkenning, zijn minderheid kan doen
gevoelen. Zou dat niet zijn, omdat in zulk een oogenblik voor het oog
van de ziel, alle tijdelijke, geestelijke zoowel als stoffelijke,
uiterlijkheid is weggevallen en _ziel_ slechts _ziel_ ziet?
Indien men de aanwezigheid van het machtige heerschersbewustzijn in
onzen auteur door ontleding van zijn werk wilde _bewijzen_, men zou dit
reeds alleen door de analyse van de figuur _Stijn Burk_ afkunnen. Niet
alleen, omdat het dan reeds voor ieder duidelijk zou worden, dat een
dergelijke allerwonderlijkst gecompliceerde en in de diepte en hoogte
zeer ver uitgegroeide persoonlijkheid niet te begrijpen is [p.77] zonder
haar te beheerschen, maar vooral, omdat men zou inzien, dat met geen
mogelijkheid zulk een mensch--allerteederste vader, schuchter man met
sterk plichtsgevoel, vriend bij voorkeur van misdadigers en toch zelf
niet bij machte ooit iets baatzuchtig-misdadigs te doen en daarmee weer
schijnbaar contrasteerend: een dronkaard van duivelsch-kouden moord
|