oemden ondereen op: "Van de
waterkleudde, van de Zot nor Rome, van het Zilveren kruiske, het Haantje
van den tore" en 'nen heelen hoop keldergatvertellingen.
"Neee, mannekes," zei Pallieter, "oep nen andere kier."
Hij wilde opstaan, maar ze sloegen hun armkes rond zijn beenen en
trokken aan zijn frak.
"Arre dan!" zei hij en wierp eenige koperen centen in den grabbel. Op
'ne weerlicht lagen de kinderen op 'nen hoop te zoeken en te wroeten
achter 't geld.
Pallieter ging zijn bootje losmaken om te varen.
Hij roeide tegen tij in tot voorbij het Hofken van Ringen, zoodat hij
ervan zweette. Daar gekomen liet hij zich tij-mee weerom drijven, stak
zijn pijp aan, en genoot zoo van den zuuten avond, die neerkwam op het
wijde land.
Het licht van de zakkende zon vloeide lijk goud over de wereld, 't
spoelde uit de lucht, dreef over de velden, lekte van de boomen, plakte
op de stammen en verguldde de witte koeien en de witte gevelen der
huizekes waarvan de ruiten gensterden.
Het water was drijvend goud. Daar was geen wolkske. Vleermuizekes
trilden zwart op het verdonkerend blauw, waarin twee sterren schenen en
dunne nevelen kwamen op het water, stegen over het lisch en de
waterbloemen en schoven over den dijk de beemden in, die geurden.
En in die heilige stilte van den avond kwam de gele maan omhoog, en
tampte van heel ver het klaar begijnhofkloksken los.
Toen liep Pallieter zijn hert over. Het was te schoon om te zwijgen, hij
moest den diepen vrede, het zuute avondgevoel met woorden tot zijn eigen
kunnen zeggen. En hij zei:
"'t Pardoent, en op de klokke slaat
Gods Engel in een wolkgewaad.
Ave Maria!
't Pardoent, en 't vleeschgeworden Woord
bij arme lien te huis behoort.
Ave Maria! ..."
En hij liet zich zoo maar voortdrijven door de nevelen en den avondreuk.
Als hij aan kant wilde stappen bleef hij recht in het schuitje staan,
luisterend naar een verren herder die toette op zijn horen.
En daar was een traan in zijn oogen.
* * * * *
Toen is Pallieter in het porcelijnen-lamplicht aan 't lezen gegaan in
den ouden perkamenten boek:
"Hoe men yut de differente planten ende bloemen ende alre kruydekens,
salfkens ende pappekens ende olijen weet te maken voor 't genesen van
allerhande brand-ende snijwonden ende kwetsuren ende alsook van al de
deelen des menscheliken lichaems".
Zoo wist hij wat hij thans plukken en gereed maken kon om de boe
|