koepe?" vroeg Fransoo.
En de jonge graaf snauwde hem in 't gezicht. "Daar is niets van gekocht;
daar hebben mijn voorouders voor gevochten!"
"Als 't ni mier is!" riep Pallieter, "wille w' er dan ook is veur
vichte?"
De graaf stond op bezag hem kwaad van kop tot teen, en vroeg uitdagend:
"Spot gij met mijn voorgeslacht?"
"En me ij!" zei Pallieter.
"O mijn eer!" kreet de jonge edelman. "Ik moet voldoening hebben. Ik
daag u uit!" en een zijner geglansde handschoenen in Pallieters lachend
gezicht kletsend, siste hij "Welke wapens kiest ge?"
"Het kanon," zei Pallieter ernstig.
"Hoe?... wat?... Hoe wilt ge?..." vroeg de graaf verbluft.
"Zoe!" riep Pallieter, en met een kattenrapte, zette hij den graaf in
gebogen houding naar het huis, en voor deze zich had opgericht, hief
Pallieter het rechterbeen op, riep "Vlam!" en liet een grooten wind.
Tafels vielen, pinten braken, en Fransoo viel van het lachen op den
grond.
De graaf sprong kressend op als waarlijk getroffen, wilde met zijne
karwats Pallieter te lijf, maar Bruur vloog haastig lijk een bieken in
zijn hondenkarretje, riep "dju!" en ginder rolde hij over den kasseien
weg, en moest de handen op den buik duwen om van het danig lachen niet
open te scheuren.
EEN MEIAVOND
Als Pallieter koffie had gedronken met rhubarberspijzen-boterhammen,
ging hij een stuk van zijnen hof bebeeren, om er nadien schorseneelen,
postelein en bloemkooltjes op te planten. Hij schepte den drek uit het
gemak in een beervat dat hij op een kruiwagen naar den omgeschupten
grond voerde. Daar zwierde hij hem in breede geuten over den grond dat
seffens heel de lucht er naar rook.
Charlot deed de deur toe.
"Die heet deur wierroek en keesriet eurre neus bedeurreve...." riep
Pallieter haar nog toe.
Als de aarde goed doordrenkt was, wreef hij verheugd in zijn handen en
zei:
"Zoe bestaan ik toch veur iet: wat de natuur ma' geft, geef ik heur
vroem. Iet veur iet en niks veur niet."
Hij waschte zijn handen en ging aan de deur een pijp zitten smoren en
zag het spel der vele kinderen na. Er kwamen eenige mannekens vragen:
"Menhierke, vertelt nog is iet...."
En Pallieter vertelde van de zeven kaboutermannekes en de put met de
gevangene prinses. Zij luisterden de ooren van hunnen kop, en daar
kwamen maar aaneen toe kinderen bij, die drongen om van voor te staan.
Als het verken kwam met den langen snuit vroegen ze allen gelijk:
"Vertelt er nog is ein ..." en ze n
|