laard dat de denkwijze zijner materialistische vrienden hem altijd
tegen de borst had gestuit, hoe hoog hij hun personen ook stelde.
Het achtiend'eeuwsche materialisme was de strijd-philosophie der groote
bourgeoisie, het wapen dat zij gebruikte om zich van het geestelijk
gezag der kerk te bevrijden. Naar deze bevrijding streefde Rousseau ook,
maar met andere middelen, volgens het protestansche beginsel namelijk,
dat elk mensch een priester heeft in zijn binnenste en rechtstreeks
staat tegenover God. Hun materialisme en zijn theisme kwamen hierin
overeen, beide uitingen te zijn van het groeiend burgerlijk bewustzijn,
maar zij spiegelden elk een andere zijde daarvan. In het materialisme
der encyclopedisten en hun aanhang weerspiegelde zich het wezen van een
deel der bourgeoisie, wier bewustzijn vervuld was van het gevoel der
toenemende macht van den mensch over de natuur en de toenemende
beheersching der natuurkrachten door de wetenschap en de techniek. Er
sprak uit de trots en het zelfbewustzijn van menschen, die op het punt
stonden met behulp van wetenschap en techniek hun sociale heerschappij
te vestigen. Maar dit deel der bourgeoisie, zagen wij, was door het
zedelijk bederf van het vervallend regiem aan hun materialistische
philosophie zat een materialistische zedeleer vast, die de sociale
neigingen in den mensch ontkende en zelftucht beschouwde als het wezen
van den mensch.
In het theisme van Rousseau, zijn geloof aan een abstract, schimmig god,
boven de wereld oprijzend in eenzame grootheid, spiegelde zich niet de
verhouding van den burgerlijken mensch tot de natuur, maar tot zijn
eigen maatschappij, zijn gevoel tegenover haar. In deze maatschappij,
die der waren-produktie, hadden de produkten van den menschelijken
arbeid meer en meer macht gekregen over de menschen, de verhoudingen
tusschen de menschen hadden den schijn aangenomen van verhoudingen
tusschen de dingen te zijn, abstrakte verhoudingen.[39] De
warenproduktie had de banden verscheurd, die het deel aan het geheel,
den mensch aan de gemeenschap verbonden. Zij had de menschen als
zelfstandige producenten en als eenzame individuen tegenover elkander
gesteld. Het toenemend abstrakt karakter van de verhoudingen der
menschen tot elkaar en de toenemende eenzaamheid van den mensch
spiegelde zich in de Godsidee van het protestantisme en van de 17de
eeuwsche philosophie. Het protestantisme was, vergeleken bij de
concreet-zinnelijke godsdienstige voorstellingen
|