seau begint een nieuwe stem in de literatuur, gelijk met
Beethoven in de muziek: de stem der rijke, diepe, peillooze,
in-zich-zelven-verscheurde en naar innerlijke harmonie dorstende
moderne persoonlijkheid, het produkt eener maatschappij die het individu
isoleert, het zich doet verheffen in eenzamen trots tegenover de
samenleving, of ineenkrimpen in eenzame smart, machteloos den ban der
vereenzaming te doorbreken die het groote levensleed is van den
burgerlijken kunstenaar en tevens de groote streeling van zijn
hoogmoedig hart.
Die stem der Eenzame Persoonlijkheid, zoo trotsch-verlaten, zoo
liefde-begeerig, zoo diep-gespleten, zoo smarten-rijk, klinkt bij
Rousseau het krachtigst en meest intensief in de werken van zijn
ouderdom, de "Confessions" en de "Reveries." Naast de eenvoudige rijke
levendigheid der "Confessions" en de onbeschrijfelijke harmonie, de
betooverende gratie, de door zachte melancholie omsluierde fijne
doorzichtigheid der "Reveries" staan de werken der groote jaren als
minder volkomene, maar grootschere, artistieke scheppingen.
Zoo zij ongelijker en onzuiverder zijn, zoo hun gevoel somtijds weee
sentimentaliteit en hun pathos theatrale gezwollenheid is--er staat
tegenover dat zij uitingen zijn van een ander en wijder leven, dan dat
der persoonlijkheid alleen. Door hen vaart een machtige adem die in deze
parels van woordkunst: de "Confessions" en de "Reveries," ontbreekt.
Vanwaar, naast de wijde vlucht en de groote spankracht, de tekortkomingen
en de onzuiverheden in de werken der groote jaren? Vanwaar hun gebreken,
vreemd aan de werken van Rousseau, welke uitsluitend zijn persoonlijk
leven afbeelden? Vanwaar de overdrijving in de uitdrukking van het gevoel,
de gezwollenheid, bij een dichter die het gevoel zoo zuiver wist te uiten?
En vanwaar ook de hooge toon van deze werken, de heerlijke gloed die ze
doordringt, de edele verheffing? Vanwaar?
Het antwoord moet luiden: het een als het andere kwam uit de maatschappij.
Rousseau had als alle dichters den stijl van zijn onderwerp, dat is van
zijn gevoel, zijn persoonlijkheid. Maar, als alle revolutionnaire dichters,
had hij ook den stijl der opkomende maatschappelijke krachten, die der
klassen wier belangen en behoeften zijn gevoel doordrongen. Het levensgevoel
der opkomende burgerlijke klassen weerkaatste zich in zijn gevoel.
De historische taak van deze klassen was: tezamen met de andere
volksklassen (arbeiders en boeren) alle politieke, maatscha
|