htelijke apostrophen. Men voelt den gloed wel, maar de vlam
brandt achter een muur. Hij wil niet meesleepen, hij wil overtuigen.
Vaak verloopt het mathematisch betoog voor ons, die het met andere
ooren en oogen en harten lezen dan de 18e-eeuwsche burgers, in grauwe
eentoonigheid, de lang-uitgesponnen voorbeelden ontleend aan de oudheid
laten ons koud. Maar somtijds treft ons een der korte, hamerende zinnen;
een uitspraak, een formule, door haar kernachtige beknoptheid, beklijvend
in het brein. Wij voelen de bedwongen siddering van verontwaardiging
over het onrecht dat aan de massa's geschiedt, van weerzin tegen de
dienstbaarheid. De vlam der vrijheidsliefde stijgt op, vurige tongen
sissen, zij lekken aan de grauwe steenen der woorden, zij slingeren zich
tusschen hen. Heil u, dapper hart, tyrannen-hater en democraat, steun
eener toekomst die zwelt en stijgt, bewustmaker en opvoeder der groote
revolutionairen van 1793, wegbereider der revolutie!
Men heeft gezegd dat Rousseau den stijl van zijn onderwerp had, dat
beteekent voor een kunstenaar, dien van zijn gevoel, en zoo is het. De
beide zijden van zijn wezen: gespierde kracht, ruige stoerheid, en teere
smeltende weekheid, klinken door zijn werk. De rijkheid van zijn
innerlijk leven en het bewustzijn dat hij bezat van de nuanceeringen
zijner aandoening, stroomt uit in de rijkheid van zijn taal. Zijn
voorgangers, de fransche klassieken, hadden beschikt over het weidsche
gebaar en den magistralen woordenval, maar hun taal dat is hun gevoel
doet ons aan als abstrakt en onpersoonlijk, voornaam maar koud, zuiver
maar arm. Zij bleven aan de oppervlakte van het zieleleven. De
geschriften der tijdgenooten van Rousseau muntten uit door lichtheid,
gratie, doorschijnendheid, maar zij allen hebben, met uitzondering van
Buffon, iets droogs, vervlakts, magers. En ook zij bleven aan de
oppervlakte. Rousseau doorploegde de velden der taal veel dieper dan een
hunner, omdat hij de velden van het hart dieper doorploegde. Hij gaf een
vollen rijken klank aan woorden die mat en laf, dof en schraal hadden
geklonken; hij gaf hun een nieuw hart, doordrong hen met nieuwe energie
en levenswarmte; hij wekte half-vergeten woorden uit den slaap der
eeuwen, woorden waarover men zich had geschaamd en die men had
verwaarloosd, zooals men zich voor de dingen had geschaamd en ze had
verwaarloosd die zij verklankten: de verteedering, de vervoering, alle
zoete en sterke bewegingen van het gemoed.
Met Rous
|