eest? vraagde hij haar.
--Neen, luidde het antwoord.
--Zoudt gij er niet eens heen willen?
--Neen, liever niet.
--Waarom niet?
--Ik ben bang voor Rome.
Hij zag haar oplettend aan. In het schemerlicht kon hij haar gelaat niet
goed onderscheiden; maar zij herinnerde hem Tirza. Plotseling beving hem
een gevoel van teederheid. Op dien vreeselijke morgen had zijne arme
zuster juist zoo naast hem gestaan. Ach, waar was zij? Ja, Esther deed
hem aan Tirza denken, en hoe zou hij haar dan als zijn lijfeigene kunnen
beschouwen?
--Ik kan niet aan Rome denken, vervolgde zij, als aan een stad van
paleizen en tempels, vol met vroolijke menschen. Zij is voor mij een
monster, dat zich meester heeft gemaakt van een schoon land en de
inwoners met dood en verderf bedreigt, een monster, dat niet te
overwinnen is, een verscheurend dier, dat zich met bloed voedt.
Waarom ... zij aarzelde en zweeg.
--Ga voort, zeide Ben-Hur vriendelijk.
--Waarom, vraagde zij, wilt gij Rome tot uwe vijandin maken? Waarom niet
liever vrede gesloten en rust hebben? Gij hebt veel verdriet gehad en
alles verdragen. Gij zijt aan de hinderlagen, u door uwe vijanden
gelegd, gelukkig ontkomen. Uw jeugd is door smart en leed verduisterd;
waarom zoudt gij er uw verdere levensdagen door laten vergiftigen?
Haar stem klonk overredend. Hij ontroerde en vraagde: Wat woudt gij dan,
dat ik deed?
Zij antwoordde met een wedervraag: Is uw villa bij Misenum heel mooi?
--O ja. Het is een paleis te midden van fraaie tuinen, met fonteinen en
beelden in schaduwrijke lanen; heuvels bedekt met wijngaarden, en zoo
hoog gelegen dat men een heerlijk uitzicht heeft op Napels en den
Vesuvius en de blauwe zee. De Keizer heeft niet ver vandaar ook een
villa; maar algemeen word gezegd, dat de villa van Arrius de mooiste is.
--En is het leven daar rustig?
--Als er geen bezoekers kwamen heerschten er rust en stilte. Nu mijn
weldoener gestorven is en ik hier ben wordt de stilte door niets
gebroken, dan door het gefluister der bedienden of het tjilpen der
vogels, of het ruischen der fonteinen. Bloemen verwelken en nieuwe
bloemen ontluiken, het zonlicht maakt plaats voor de schaduwen van den
nacht, dat is de eenige afwisseling. Dat leven, Esther, was voor mij te
stil. Het maakte mij rusteloos, door mij altijd levendig te doen
gevoelen, dat ik, die zooveel te doen heb, langzamerhand lui werd, en
mij liet binden door zijden koorden, en aan het einde van mijn leven
niets
|