et
enkele oogenblikken stil was, vernam het ingespannen luisterend oor
het zachte ritselen van het voorjaarsloover, dat zich door het wasemen
van den grond en het groeien van het gras bewoog.
"Zie eens aan," sprak Lewin bij zich zelf, "hier hoort en ziet men
het gras groeien." Hij stond onbewegelijk stil, ving elk geluid op,
zag beurtelings naar den vochtigen, bemosten grond, naar de luisterende
Laska, naar de boomtoppen die hem omgaven en naar den met witte wolken
bedekten hemel. Een havik stond met nauwelijks merkbaren vleugelslag
hoog boven het woud, een andere vloog hem van ter zijde voorbij en
verdween. De vogels kweelden luider en luider. Niet ver van daar
schreeuwde de uil en Laska rees plotseling overeind, ging voorzichtig
een paar schreden vooruit en luisterde met zijwaarts gebogen kop. Van
over de rivier klonk de roep van den koekoek.
"Hoor, al een koekoek!" zeide Stipan van achter een struik te
voorschijn tredend.
"Ja, ik hoor het wel," antwoordde Lewin, wien het hinderlijk was de
rust van het woud met zijn eigen hem zelf onaangenaam in de ooren
klinkende stem te verstoren. "Nu zullen ze spoedig komen." Stipan
Arkadiewitsch trad weer achter de struiken terug en Lewin zag terstond
daarop een lucifer flikkeren, toen den rooden gloed van een sigaar en
een omhoog dwarrelend blauw rookwolkje. Daarna hoorde hij tweemaal
achter elkander een knik, knak: Stipan had den haan van zijn geweer
gespannen.
"Wat schreeuwt daar zoo?" vroeg Oblonsky en richtte Lewins
opmerkzaamheid op een lang gerekten, gedempten toon, die aan het
gieren van een fijne kinderstem deed denken.
"Dat kent ge niet? Wel dat is immers mijnheer Cuwaert [10]....
"Maar nu niet meer gesproken! Hoor! daar komt er al een aangevlogen,"
riep Lewin luid en legde zijn geweer aan. In de verte weerklonk een
herhaald schril geluid en na een korte, den jager zoo goed bekende
pauze, hoorde men duidelijk het krijschen. Lewin keek links en rechts
en zag plotseling recht voor zich uit, boven den top van een populair,
een vliegenden vogel. Schreeuwend vloog die recht op hem toe; hij
herkende den langen hals en snavel, en terwijl Lewin nog mikte,
flikkerde het eensklaps achter de struiken waar Oblonsky stond,
de vogel vloog als een pijl naar beneden, om terstond weer omhoog
te stijgen; weer flikkerde een straal en weerklonk een schot en
klapwiekend viel de vogel zwaar en kletsend op den vochtigen grond.
"Is het mogelijk! Misgeschoten?" riep Oblonsky, die
|