vormd had.
Agasija Michailowna, die altijd zeer bezorgd was om de eer van het
huis op te houden, wachtte hem in de voorkamer op om met hem over
het middageten te beraadslagen.
"Kook wat ge wilt, maar vlug, hoor," antwoordde hij en ging door naar
den opzichter.
Toen hij terugkwam, verscheen Stipan Arkadiewitsch keurig gekleed en
gekapt in de deur. Beiden gingen naar boven.
"Wat ben ik blij, dat ik je gevonden heb. Nu zal ik toch eens achter
al die geheimen komen, die je hier bezig houden.--Neen, waarlijk! ik
benijd je.--Welk een huis! Hoe prettig is hier alles! Helder en
vriendelijk!" sprak Stipan, geheel vergetend, dat het niet altijd
lente en niet elken dag zoo helder en zonnig was. "En wat heb je een
beste huishoudster, ofschoon een aardig kamermeisje met een klein
schortje toch nog wel zoo verkieselijk zou zijn; maar bij je strenge
zeden en het kloosterleven, dat je leidt, is het zoo ook heel mooi."
Stipan vertelde hem vele belangrijke nieuwtjes, maar sprak met
geen enkel woord over Kitty Tscherbatzky. Alleen van zijn vrouw
bracht hij hem de groete over. Lewin was hem zeer dankbaar voor
die kieschheid en verheugde zich zeer over de aanwezigheid van zijn
gast. Gedurende den tijd zijner eenzaamheid hadden zich vele gedachten
en gewaarwordingen bij hem opgehoopt, die hij aan niemand had kunnen
mededeelen, en nu stortte hij die alle over Stipan Arkadiewitsch
uit: zijn poetische lenteontboezemingen, zijn plannen en mislukte
uitkomsten op landhuishoudkundig gebied, zijn opmerkingen over de
door hem gelezen boeken en bovenal de gronddenkbeelden van zijn
eigen schriftelijke opstellen, welker hoofdinhoud, zonder dat hij
zelf daar het minste vermoeden van had, een uittreksel uit alle
mogelijke landhuishoudkundige boeken was. Stipan, die alles bij het
eerste woord terstond begreep, was bizonder voorkomend en luisterde
met een uitdrukking vol achting en ingenomenheid op het gelaat,
die Lewin kennelijk goed deed.
Door de vereenigde krachten van Agasija Michailowna en den kok konden
de beide hongerige vrienden zich weldra te goed doen aan boterhammen,
ganzebout en gezouten champignons. Hoewel Stipan Arkadiewitsch
andere diners gewoon was, vond hij alles voortreffelijk: den
kruidenbrandewijn, de boter, het brood, vooral den ganzebout, de
champignons, de soep met pastijtjes, het hoen in de witte sous en
den witten wijn uit de Krim.
"Heerlijk, overheerlijk!" zeide hij en stak na het gebraad een stevige
sigaar op. "'t
|