en? Wat zou men met dit volk beginnen? Drie
zijn er niet gekomen...."
"Je hadt er eenigen van het stroo af kunnen nemen."
"Dat heb ik gedaan."
"Wat doen die dan?"
"Vijf zijn er bij de mestvaalt, vier zetten de haver om, anders zou
die bederven."
Lewin was overtuigd, dat, als er gezegd werd: "anders zou
die bederven," ze reeds bedorven was, die prachtige Engelsche
zaaihaver! Men had dus al weer niet gedaan, wat hij bevolen had. Hij
wenkte geergerd met de hand, ging naar den graanzolder om naar de
haver te zien, en keerde toen naar den stal terug. De haver was nog
niet bedorven en daardoor was hij kalmer geworden. De dag was ook te
schoon om lang ontstemd te zijn.
"Ignat, zadel Kolzik," riep hij zijn koetsier toe, die met opgestroopte
mouwen de kales schoonmaakte.
"Om u te dienen!"
Terwijl het paard werd gezadeld, riep Lewin den in de nabijheid
staanden opzichter weer bij zich en besprak met hem de verdere
voorjaarswerkzaamheden en zijn voor de boerderij gevormde plannen. De
opzichter luisterde aandachtig en was kennelijk bereid om al zijn
voorslagen te billijken, maar steeds met een hopelooze en treurige
uitdrukking in gelaat en houding, die Lewin maar al te goed kende en
die hem ergerde, daar ze scheen te zeggen: "Dat is alles heel mooi en
goed, maar wat God beschikt!" Niets hinderde Lewin zoozeer als die
uitdrukking. Maar hij had die bij al zijn opzichters waargenomen,
zooveel hij er al had gehad.
"Als wij maar klaar komen, Constantin Dimitritsch."
"En waarom zouden we niet klaar komen?"
"Wij moeten er nog zestien arbeiders bij huren en er komen er
geen. Van daag kwamen er een paar, maar die vroegen zestig roebel
voor den zomer."
Lewin zweeg. Weer stelde de elementaire kracht zich tegenover hem,
evenals dat: "wat God beschikt," en porde hem, als altijd, ook nu aan
tot den strijd. Hij wist, dat er niet meer dan veertig arbeiders voor
het gewone loon te bekomen waren, en dat zij niet toereikend waren
voor den noodzakelijken arbeid.
"Dan moeten we zoeken. Zend naar Suri en naar Schasiroska, of er daar
ook nog zijn."
"Ik zal er wel heenzenden." zeide de opzichter op hopeloozen toon
"Met de paarden zijn wij ook te zwak."
"Wij moeten er bij koopen. Maar ik weet het wel," voegde hij er bij,
"jij zoekt altijd de kleinste en goedkoopste uit--ik laat het ditmaal
niet aan jou alleen over. Ik zal er zelf bij zijn."
"Ja, maar u slaapt tegenwoordig veel te weinig. Anders: ons is het
goed; het
|