en, die hun ploegen en
eggen in gereedheid brachten. Het was een echte, ware lente.
XI.
Lewin trok zijn hooge jachtlaarzen en heden voor het eerst een kort
wollen buis in plaats van zijn pels aan en deed zijn rondte over zijn
landgoederen, nu eens over klaterende beekjes, dan over ijs en straks
weer diep in den modder stappende. De lente is de tijd van plannen en
ontwerpen. Eerst ging hij naar het vee. De koeien waren op het erf voor
den stal gebracht, hun huid glinsterde in de warme zon en zij loeiden
van verlangen naar de weide. Lewin beval ze naar buiten te brengen en
de kalvers in de stalhokken te laten en voor hen troggen met water en
ruiven met hooi neer te zetten. Maar het bleek, dat de ruiven, hoewel
in den herfst gerepareerd, in den winter weer gebroken waren. Hij
zond om den wagenmaker, maar vernam, dat die aan de eggen werkte,
die reeds in de boterweek [8] gereed hadden moeten zijn. Het was voor
Lewin zeer verdrietig, dat die wanorde in de zaken zich zoo dikwijls
herhaalde, hoezeer hij er jaar op jaar ook tegen gestreden had. Daarom
liet hij den opzichter roepen. Deze kwam van de dorschvloer, in een
korten pels gehuld en met een stroohalm, dien hij knakte, in de hand.
"Waarom is de wagenmaker niet bij de dorschmachine?"
"Ik wilde het u gisteren al melden: De eggen moeten eerst klaar zijn,
daar wij ze morgen op het land noodig hebben."
"Wat heeft hij dan den geheelen winter uitgevoerd?"
"Waarvoor heeft u nu den wagenmaker noodig?"
"Waar zijn de ruiven voor de kalverhokken?"
"Die heb ik op zij laten zetten. Maar wat kan men met zulk volk
uitvoeren? vroeg de opzichter en gesticuleerd.
"Met zulk volk? Met zulk een opzichter!" stoof Lewin op. "Waarvoor
ben jij hier eigenlijk ...?" riep hij uit, maar terstond bedenkend,
dat hij daarmede toch niet verder kwam, bleef hij steken en zuchtte
slechts eens diep. "Nu hoe staat het met het zaaien?"
"Achter Turkino zullen wij morgen of overmorgen al kunnen beginnen."
"En de klaver?"
"Ik heb Wassili en Mischka naar buiten gezonden; zij zaaien ze nu uit,
maar ik weet niet, of zij er mee klaar zullen komen, want het land
is nog zeer nat."
"Op hoeveel desjatinen?"
"Op zes."
"Waarom niet op alle?" riep Lewin ontstemd uit. Het was volgens zijn
theorie en ervaring wenschelijk de klaver altijd zoo vroeg mogelijk,
zoo mogelijk met het smelten der sneeuw, uit te zaaien. Maar hij had
dat nooit gedaan kunnen krijgen.
"Er is geen volk te bekom
|