m.
"Anna! Anna!" zeide hij met bevende stem, "Anna om Godswil...."
Maar hoe dringender hij smeekte, des te dieper boog zij het eens zoo
fier opgeheven, nu zoo diep vernederd hoofd; zij boog zich zoover
voorover, dat zij van de sofa aan zijn voeten neergleed en snikkend
fluisterde zij: "Vergeef mij!"
Zij gevoelde zich zoo schuldig en misdadig, dat haar niets overbleef,
dan zich te vernederen en om vergeving te bidden. Nu bezat zij in
de geheele wereld niets meer dan hem alleen. Verder sprak zij niets;
meer kon zij niet zeggen. Zijn aanblik deed haar physische vernedering
gevoelen.
Hij echter gevoelde, wat een moordenaar bij het aanschouwen van zijn
levenloos offer gevoelen moet; dit zijn offer was haar liefde. Er lag
iets stuitends, afschuwelijks in de herinnering aan datgene, waarvoor
men zulk een schandprijs betaald had.--Maar ondanks allen afschrik
van den moordenaar voor het lijk van den vermoorde, moet hij dit lijk
toch misvormen en verbergen, moet hij van het voordeel partij trekken,
dat hij door dien moord gewonnen heeft. En evenals de moordenaar zich
woest over het lijk heen werpt, het verscheurt, verminkt en onkenbaar
maakt, zoo bedekte hij haar gelaat en schouders met hartstochtelijke
kussen. Zij hield zijn hand vast en bewoog zich niet.
"Ja, deze kussen zijn datgene, wat door die schande is gekocht. Ja,
en dit is de hand, die nu de mijne is en blijven zal, de hand van mijn
medeplichtige." Zij bracht de hand aan haar mond en kuste ze. Hij zonk
op de knieen en wilde haar in het gelaat zien. Maar zij verborg het
en sprak geen woord. Eindelijk beheerschte zij zich met inspanning
om op te staan en duwde hem van zich.
"Alles is voorbij," sprak zij. "Ik heb niets meer dan u. Vergeet
dit niet."
"Hoe zou ik vergeten, wat voor mij _het leven_ is? Voor een oogenblik
van zulk een geluk...."
"Wel een geluk?" vroeg zij met schrik en afschuw; en deze afschuw
deelde zich onwillekeurig aan hem mede.
"Om Godswil! geen woord, geen enkel woord meer!" herhaalde zij en
met een vreemde, hem onverklaarbare uitdrukking in het gelaat ging
zij van hem af.
X.
Den eersten tijd na zijn terugkomst uit Moskou kromp Lewin telkens
ineen en bloosde als hij aan de ondervonden afwijzing dacht. "Evenzoo
kromp ik ineen en bloosde ik," dacht hij, "toen ik nummer een voor de
physica [7] kreeg en in de tweede klasse bleef zitten; toen achtte
ik mij ook verloren, en nu? Jaren zijn sedert dien tijd voorbij
gegaan en ik
|