in de hemelen zijt!
En ze lazen woord voor woord, halen en herhalen, hunne vijftien
onze-Vaders en wees-gegroeten ter eere van Sint-Josef, in dankzegging.
* * * * *
VREDE
Als de klaver in ronde bundels hoog en vol op de kar gestapeld lag,
reden zij van 't veld door de zandstraat, traag naar huis.
De oude boer zat op 't snak en mende den os; zijne lange beenen
zwemelden nevens 't voorwiel, zijn rug was kromgebogen en zijn groot,
donker hoofd woog boven de knieen, met ingetogenen ernst. Zijne handen
hielden los het leizeel en de witbonte os trok met breede grepen
schouderwringend de oude, krakende kar door 't zand. Achteraan stapte
Free, de gebrokene knecht, en droeg de zeis hoog als een wreed wapen
over den schouder.
't Getrek wielde piepend door de diepe slagen van den wagenweg, zonder
haast, in de rust van de omliggende doode dingen en den schemerval van
het stille dageinde.
De bossen kriepten, en de krekels ook in den gerskant. Al het landvolk
was reeds thuis of weg en de oude boer en keek niet naar 't geen hij
voorbijreed. Het achterlijf van den os bekeek hij niet en de kloefen die
onder zijne oogen, aan de magere voeten hingen, zag hij wel rakelings
over 't zand slepen, maar hij was elders en met een groot gedacht vol
bezig. De kar rolde en de avond was gelijk al de andere en 't gepiep van
de draaiende wielen knersde altijd keerend in zijne ooren.
--Krakende wagens rijden langst, bracht hem dat in den geest, en van
daar voort doelde hij op zijn eigen, oud lijf, dat nu ook wel een
krakenden wagen geleek die rolde, rolde een heel leven lang over
hetzelfde veld... zijn eigen veld ... en dan weer welde de oude
sleepgedachte op, die nu een vol jaar reeds, zijn vroegere gerustheid
bestormde en te niete deed; het haverstuk, het gekende akkerland--de
vijfhonderd, die hij zijn levensdagen gebruikte, die te midden zijn
eigendom lag en hem op dien heugelijken verkoop ontfutseld werd,
schandalig ontfutseld door zijnen vriend en gebuur; door boer Vanhoutte,
de verrader!
En de luizige streek speelde in heel heur lengte, met al de kleine
bijzonderheden, voor den duizendsten keer door zijn hoofd.
--Maar, Verlinde, als ge hier Vanhoutte's weide in de plaats kreegt, was
de schade en het kwaad daardoor toch wat verholpen?...
Den boer zijn eendlijk hoofd hief en voor zijne oogen, beneden de
gracht, lag het vierkant weidestuk met jeugdige kopwilgen zoo net
omtuind.
--Wie
|