n van weerskanten brave, deugdelijke kinders, dacht ze, de twee
families leven nu zoo goed als maagschap ondereen en 't ware een geluk
als ze door een dubbel huwelijk voorgoed den vrede bestendigden eer ik
doodga. Eerlijke, begoede ouders van beiderzijde en hun hof en stalling
met bed en bulster staat voor malkaar gereed. Maar niemand en sprak daar
openlijk over, tenzij de knapen in de herberg en de meiden rond den
heerd. Voor dezen die er in betrokken waren, bleef dat eene verwachting
voor de toekomst en het was onnoodig er over te spreken omdat de tijd er
nog niet was daarmede voort te doen; ze waren van weerskanten te jong
nog en als de vriendelijke omgang nu maar onderhouden bleef, was 't al
een deugdelijk dingen en eene gerustheid voor later. Intusschen namen
Odo en Andre samen hun verzet en genoten vrij van hun jong leven.
Door de keukenvensters zagen zij nu Jan die Baai bij den breidel buiten
bracht. Het forsch peerd lei schichtig de ooren en in zijne
brooddronkene weelde begon het te steigeren, hief den kop en snoffelde
naar 't vreemd peerd dat bij de schuurpoort gebonden stond. 't Sloeg in
een plotse zotternije de hoeven hoog in de lucht en dan, op een vermaan
van den ouden knecht, begon het ingehouden te trappelen op licht
dansende pooten en liet zich leiden tot bij de voordeur.
--We zijn gereed, meende Andre en hij ging nu ook zijn peerd halen.
--Mijne rijzweep en mijne handschoenen? vroeg Odo. Moeder, tot t'avond!
--Julie! en de jonge kerel belonkte nog eens vlijtig het meisje voor een
afzonderlijken groet. Ze kwamen mede buiten om de knapen te zien
opstijgen.
Jan hield het onrustig peerd alsaan bij den toom. Odo onderzocht den
zadelriem, greep den stijgbeugel, tord met den linkschen voet in en met
vluchtigen zwaai zwierde hij 't lijf naar boven. Baai was hem bijna
ontsprongen en nu, in 't verschot van de verrassing buitelde het ineens
zijn onwillige zottigheid uit en wilde wegrennen. De vier hoeven
kletsten twee en twee overhand tegen den harden grond met wreeden zwong
van zware pooten en slaanden kop. Jan was bezijds gesprongen, maar Odo
zat vast met knellende knieen en praamde den toom in de vuist; daar zat
hij trotsch te glimlachen, preusch om het groot geweld dat hij met
handige macht in bedwang hield. Andre was ook op zijne merrie gesprongen
en de twee peerden hinnikten nu en begonnen eene wilde danspooterije,
eerselden en kapten, ongedurig met drang om weg en in 't vrije te
geraken. In hunne
|