maar van binnen grolde zijn trots: hij vroeg of er wel
iemand,--pastor of burgemeester--iets te raden of te zeggen had aan 't
geen de boer van den Hoogen Doorn wilde!? Om 't stoute en 't
raadselachtige van de onderneming zelf, beviel hem die nieuwe liefde en
hij grijnslachte er bij van genoegen omdat hij--de sterkste en rijkste
kerel van de streek, nu eene buitensporigheid ging doen en met een ruk
vernietigen al 't geen moeder en al de anderen zoo zachtjes meenden op
een lijntje te houden. Ida haatte hij om haar gedoezige zoetheid en heel
die afgesprokene handeling van jaren ver, scheen hem een lam, kwenig
kousekraam dat hij nu met zijn mannelijke voeten wilde in gruis stampen!
Dat bespookte zijnen kop heel de week lang, maar daarboven lag de kalmte
waarmede hij wachtte naar den Zondag daar hij handelen ging.
Hij trok naar de vroegmis morgens om Andre niet te ontmoeten en bleef
thuis tot 's noens.
Hij beval aan Jan den zwarten hengst te wrijven en met veel zorg de
hoeven te blinken. Hij bleef er zelf bij om te zien hoe alles gebeurde
en in orde was; dan ging hij zich met veel zorg aankleeden. Als Vinie na
den noen op 't hof kwam, vond hij Odo in zijn wintersche rijkleeren met
blinkende leerzen, ongeduldig staan spelen met zijne zweep.
--Ge komt op tijd, kerel! 'k ben gereed! riep hij al van ver. En hij
ging in stal zijn peerd uithalen.
De eendlijke, zwarte hengst stak den kop in de lucht en sprong met zwaar
gestamp, te vierklauwe in de dagklaarte en zoo gauw richtte hij zich op
de achterpooten, schudderde de lippen, brieschend om los, maar Odo duwde
den schouder tegen de felle borst van het hingstdier en hield met
forsche hand den toom gesloten. Hij dwong het felle beest met eenen ruk
van den arm, stil te blijven; hij bekeek het staal, met kwaden blik
zoodat de wilde oogappels van het peerd schichtig wegkeerden, 't legde
de ooren en 't achterlijf hukte om weer in vervaarlijken slag de pooten
uit te smijten boven den kop. Odo wilde zijne kracht laten zien en
weigerde hulpe van Jan en Vinie die dat bewonderend en bevreesd stonden
aan te zien.
--'t Is de eerste, keer van den winter dat hij uit stal komt, Vinie, we
zullen plezier hebben vandage! De achterhoeven sloegen herhaaldelijk,
kort lijk bliksem, hooge zoevend en vielen met doffen slag op den grond.
En Odo hield met oogen en handen het hingstdier in bedwang en hij
trappelde medegerukt door den zwaai van dat machtig lijf, maar
binstdien zocht hij naar een gun
|