stigen stand; alsaan moest hij rond met
den eerselenden pootendans tot hij meteens: in een zwaai, met de hand
aan de manen, den teugel losliet hem terug ving in den sprong, en zonder
hulpe van stijgbeugels zat hij, eer 't iemand geraden had, bovenop, vast
in den zadel, zijne voeten hadden reeds stand gevonden als 't zwarte
gedrocht door 't verschot aangezet, weer 't lijf oprichtte, achterwaards
deinzend op twee pooten en zwaaide de twee voorklauwen in de lucht.
Vinie sprong toe maar Odo even kalm, liet zich voorover wegen en dwong
het peerd beneden. Het wendde den kop, speelde met de ooren en zocht met
de pooten een uitweg om van onder den dwang te geraken.
--'k Ben gereed, Vinie! loech de ruiter, preusch over zijne handigheid,
we kunnen rijden. Hij dwong met de knieen en neep het gebit zoo fel dat
het driftig ros stapvoets naar de poorte danste, nevens het tam
peerdeken van den koopman.
Ze praatten onder den weg van nieuws en van zaken. Vinie de makelaar,
met zijne losse tong, wist de toedracht te vertellen van al de hoven
waar hij voor zaken ten huize was. Odo beaamde dat met schaarsche
woorden. Zijne gedachten verlangden naar ginder op 't Meulenhof en zijn
makker en telde maar als een voorwensel voor 't bezoek.
--Als we er maar geen ander liefhebbers aantreffen is 't goed, merkte
Vinie.
--Dan kunnen we best zien hen een beentje te lichten.
De kerel was zoo overmoedig als zijn peerd en hij reed met stijven hals
en monkelde van uit zijne hoogte naar de menschen die beneden over den
grond gingen. De kerels en boerenknapen bezagen den vreemden ruiter die
zoo fier zijn jonge knevels wribbelde en ze keken hem na om te weten
waar hij wel mocht naartoe rijden.
Hij kwam op 't Meulenhof als een ridder uit oude tijden en met eene
kitteling van de sporen, deed hij zijn peerd geweldig steigeren.
Verkamer en de dochters kwamen ijlings buiten kijken en ze loechen
vriendelijk en voldaan naar de welgekomene bezoekers. Odo liet zijn
blinkend peerd bewonderen binst bij er nog op zat en keerde en wendde
het waar hij zijn wilde. Hij loech als Vinie met zijne boodschap voor
den dag kwam:
--Boer 'k brenge u hier een kerel die wenscht uwen stal te zien en een
veulen wil koopen als ge hebbelijk zijt.
Maar de boer en had geen oogen genoeg voor den zwarten hengst die
glimmend bleusde van 't loopen en zoo zwierig forsch met de pooten kapte
en hoog den kop droeg en den steert. Hij kwam nader er rond, altijd met
de handen in de
|